RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
Parketnummer 09-754128/01
's-Gravenhage, 7 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie De Geniepoort, huis van bewaring, te Alphen aan den Rijn.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21, 22 en 23 april 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Van Kleef - op 22 april 2004 namens deze mr Rombouts -, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 5 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en een geldboete van € 30.000,-, subsidiair 140 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing van de telastlegging ter terechtzitting ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, van de vordering nadere omschrijving telastlegging ex artikel 314a WvSv, gemerkt A1.
Verweer partiële nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 8 telastgelegde "deelname aan een criminele organisatie" onvoldoende duidelijk is en derhalve nietig moet worden verklaard, nu uit de telastlegging niet duidelijk wordt met welke strafbare feiten de organisatie zich zou bezighouden en door welke personen de organisatie zou zijn gevormd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Een criminele organisatie kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, waarbij overigens niet noodzakelijk is dat steeds dezelfde personen bij alle handelingen die in het kader van de organisatie worden verricht betrokken zijn. Van de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie dient uit de bewijsmiddelen te blijken. In de telastlegging evenwel dient het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven dat duidelijk is met het plegen van welke soort misdrijven de organisatie zich inlaat, doch daarbij behoeft niet verwezen te worden naar concrete (eventueel reeds gepleegde, dan wel nog te plegen) misdrijven, noch behoeven de leden van de organisatie met naam of nadere omschrijving genoemd te worden. De telastlegging voldoet, hoewel zij summier is, aan dit vereiste.
Nu de raadsman aan de telastlegging eisen stelt die geen grondslag in het recht vinden en verdachte bovendien ter terechtzitting blijk heeft gegeven te begrijpen hetgeen hem wordt verweten, treft zijn verweer geen doel.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1, 4, 5 en 7 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte op 22 november 2002 dozen heeft vervoerd waarin zich ongeveer 505600 XTC-pillen bevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij de dozen weliswaar heeft vervoerd, maar dat hij dacht dat zich daarin soft-drugs bevonden en zich, op het moment dat hij er achter kwam dat zich pillen in de dozen bevonden, daarvan heeft gedistantieerd door weg te gaan.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Daargelaten dat verdachte zijn verweer dat hij dacht dat het om softdrugs ging weinig handen en voeten heeft gegeven - verdachte heeft bijvoorbeeld niet geconcretiseerd op basis van welke hem bekende feiten en omstandigheden betreffende het litigieuze transport hij ervan uit is gegaan en kon gaan dat hij softdrugs zou vervoeren - is de rechtbank van oordeel dat verdachte door willens en wetens een transport van verdovende middelen te doen zonder zich ervan te hebben vergewist wat hem daarbij daadwerkelijk ten vervoer is aangeboden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in plaats van softdrugs, harddrugs vervoerde.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3, 6 en 8 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf als volgt.
Verdachte is samen met anderen gedurende een periode van bijna drie jaren betrokken geweest bij de exploitatie van vier grootschalige, professioneel opgezette, hennepkwekerijen. Verdachte verving zijn eveneens bij deze kwekerijen betrokken vader bij diens afwezigheid.
Verdachte heeft gedurende die periode deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op uitgebreide schaal bezighield met de handel in softdrugs. De organisatie werkte veelal via vaste kanalen en was goed georganiseerd. Zo werd veelvuldig van telefoon gewisseld, werden bepaalde codes (zowel voor personen als locaties) gebruikt en werd in versluierde taal gesproken. Verdachte heeft in dat kader gedurende een aanzienlijke periode, veelal in opdracht van de leider van de organisatie, hand- en spandiensten verricht. Verdachte heeft daarbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin, hetgeen de rechtbank hem ernstig aanrekent.
Softdrugs zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar zijn ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stof te telen en/of in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft.
Tenslotte heeft verdachte zo'n 505.600 XTC-pillen vervoerd. De omvang van deze partij was dusdanig dat het zeer aannemelijk is dat deze bestemd was voor verdere verspreiding in het maatschappelijk verkeer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van XTC een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt en meer speciaal hun psychische stabiliteit en leidt tot allerlei maatschappelijke problemen en problemen van sociale veiligheid. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor wat het ritje hem zou opleveren en zich wat al te gemakkelijk met het vervoer van deze partij ingelaten.
Verdachte is blijkens een op zijn naam staand Uittreksel uit het Algemeen Documentatie-register evenwel niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat in geval van verdachte een deel van deze straf nog voorwaardelijk kan worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast ook nog een boete zoals door de officier geëist op te leggen, mede in aanmerking genomen zijn voornemen om te gelegener tijd een ontnemingsvordering aanhangig te maken.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11, te weten een simkaart, verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het onder 8 bewezenverklaarde feiten is begaan;
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 10 en 12 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 6 bewezenverklaarde 0 feiten is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 9 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 (oud), 3 (oud), 3, 10 (oud), 11 (oud) en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1, 4, 5 en 7 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3, 6 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3 (OUD), EERSTE LID, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
ten aanzien van feit 3:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 (OUD), EERSTE LID, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
ten aanzien van feit 6:
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 3, ONDER C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
ten aanzien van feit 8:
HET DEELNEMEN AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 april 2003;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 april 2003.
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 11 te weten een simkaart;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 9, 10 en 12, te weten 2 pillen (vermoedelijk XTC), een zak met weed en plakken hash;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Joele en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Dingley en Rietbroek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2004.
De griffier Rietbroek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.