RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
Parketnummer 09-754126/01
's-Gravenhage, 7 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, huis van bewaring.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21, 22 en 23 april 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Meijering, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij nader omschreven dagvaarding onder 2 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij nader omschreven dagvaarding onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en een geldboete van € 100.000,-, subsidiair 1 jaar hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 10 zullen worden verbeurdverklaard en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11 en 12 zullen worden teruggegeven aan verdachte.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing van de telastlegging ter terechtzitting ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) en na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, van de vordering nadere omschrijving telastlegging ex artikel 314a WvSv, gemerkt A1 en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A2.
Verweer partiële nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 6 telastgelegde "deelname aan een criminele organisatie" onvoldoende duidelijk is en derhalve nietig moet worden verklaard, nu uit de telastlegging niet duidelijk wordt met welke strafbare feiten de organisatie zich zou bezighouden en door welke personen de organisatie zou zijn gevormd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Een criminele organisatie kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, waarbij overigens niet noodzakelijk is dat steeds dezelfde personen bij alle handelingen die in het kader van de organisatie worden verricht betrokken zijn. Van de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie dient uit de bewijsmiddelen te blijken. In de telastlegging evenwel dient het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven dat duidelijk is met het plegen van welke soort misdrijven de organisatie zich inlaat, doch daarbij behoeft niet verwezen te worden naar concrete (eventueel reeds gepleegde, dan wel nog te plegen) misdrijven, noch behoeven de leden van de organisatie met naam of nadere omschrijving genoemd te worden. De telastlegging voldoet, hoewel zij summier is, aan dit vereiste.
Nu de raadsman aan de telastlegging eisen stelt die geen grondslag in het recht vinden en verdachte bovendien ter terechtzitting blijk heeft gegeven te begrijpen hetgeen hem wordt verweten, treft zijn verweer geen doel.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 1 subsidiair, 2, 4 en 5 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van de feiten 2, 4 en 5
Ten aanzien van de onder 2 en 5 telastgelegde feiten overweegt de rechtbank dat zich in het dossier weliswaar voldoende aanwijzingen bevinden dat verdachte zich (op grote schaal) heeft beziggehouden met de handel in soft-drugs, doch dat deze onvoldoende zijn om tot bewezenverklaring van deze specifieke transporten te komen.
De aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij het onder 4 telastgelegde feit bestaan in hoofdzaak uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], alsmede enige telefoontaps.
De verklaring van [medeverdachte] komt er samengevat op neer dat verdachte met de partij pillen te maken heeft en [medeverdachte] na onderschepping van de pillen door verdachte naar Engeland is gestuurd.
De telefoontaps bestaan uit een gesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene] waarin verdachte op de achtergrond zou zeggen 'checken' en een direct daaropvolgend gesprek waarin [medeverdachte] tegen een persoon op de achtergrond 'He [naam]' zou zeggen.
[medeverdachte] verklaart slechts in zeer algemene bewoordingen over verdachtes betrokkenheid bij de partij XTC en geeft niet aan waaruit de rol van verdachte zou hebben bestaan.
Ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte degene is die zich op de achtergrond met het gesprek bemoeit.
Gelet op het vorenstaande, alsmede het feit dat uit het dossier niet blijkt van enige relatie tussen
verdachte en de leverancier en/of afnemer van de pillen, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot bewezenverklaring van dit feit te komen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in softdrugs en waarvan verdachte de leider is. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat hij de persoon was die geld investeerde, aan wie medeverdachten verantwoording moesten afleggen en die op cruciale momenten een beslissende stem had in de verboden activiteiten. Verdachte opereerde veelal achter de schermen, waar hij de beslissingen nam, en liet de feitelijke uitvoering over aan anderen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 3 en 6 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf als volgt.
Verdachte is samen met anderen gedurende een periode van bijna drie jaren nauw betrokken geweest bij de exploitatie van vier grootschalige, professioneel opgezette, hennepkwekerijen. Het ging verdachte daarbij uitsluitend om de opbrengst van deze kwekerijen.
Verdachte heeft voorts gedurende die periode deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op uitgebreide schaal bezighield met de handel in soft-drugs. Verdachte was de onbetwiste leider van deze organisatie. De organisatie werkte veelal via vaste kanalen en was goed georganiseerd. Zo werd veelvuldig van telefoon gewisseld, werden bepaalde codes (zowel voor personen als locaties) gebruikt en werd in versluierde taal gesproken.
Verdachte heeft daarbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin, hetgeen de rechtbank hem ernstig aanrekent.
Soft-drugs zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar zijn ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stof te telen en/of in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft.
Verdachte is blijkens een op zijn naam staand Uittreksel uit het Algemeen Documentatie-register niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast ook nog een boete zoals door de officier geëist op te leggen, mede in aanmerking genomen zijn voornemen om te gelegener tijd een ontnemingsvordering aanhangig te maken.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 10, te weten 7 telefoontoestellen, 2 acculaders, 9 oplaadapparaten en 1 palmtopcomputer met toebehoren verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de onder 3 en 6 bewezenverklaarde feiten zijn begaan;
De rechtbank zal gelasten dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11, te weten 7 enveloppen met geld € 1.452,75, en 12, te weten 1 video-opbergdoos met geld € 25,75, zullen worden teruggegeven aan verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst II.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 1 subsidiair, 2, 4 en 5 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 3 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3 (OUD), EERSTE LID, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 6:
ALS LEIDER DEELNEMEN AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 april 2003;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 april 2003.
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 10, te weten 7 telefoontoestellen, 2 acculader, 9 oplaadapparaten en een palmtopcomputer met toebehoren;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11 en 12, te weten 7 enveloppen met geld € 1.452,75 en 1 video-opbergdoos met geld € 25,75;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Joele en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Dingley en Rietbroek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2004.
De griffier Rietbroek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.