RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757533-03 en 09/930800-03
rolnummers 0002 en 0003
's-Gravenhage, 26 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[M],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de RIJ de Doggershoek te Den Helder.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 mei 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr S. Kool, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/757533-03 onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair en 4 tenlastegelegde alsmede het op de dagvaarding met parketnummer 09/930800-03 tenlastegelegde - onder toepassing van het strafrecht voor volwassenen - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [S] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van ? 8.029,20, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ? 8.029,20, subsidiair 160 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummers 11 en 12, zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, gemerkt A. De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien en zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) en 5 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2004, waaronder de eigen waarneming door de rechtbank ter zitting van de bewegende beelden van de toezichtcamera's, alsmede gelet op de inhoud van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de navolgende feiten zijn komen vast te staan.
Op 11 augustus 2003 heeft verdachte omstreeks 18.03 uur met het latere slachtoffer [C] gevochten op de hoek van het Stationsplein en de Stationsweg te 's-Gravenhage. De verdachte is die dag samen met de medeverdachten [H], [L] en [Z] in de vestiging van Burger King in het Centraal Station te 's-Gravenhage geweest, alwaar door de aanwezigen nadrukkelijk is gesproken over het "afrekenen" met [C]. Vervolgens is verdachte omstreeks 18.45 uur in het Huygenspark te 's-Gravenhage aanwezig geweest bij een ruzie tussen [C] en medeverdachte [Z]. Bij deze ruzie is door die [C] een bierflesje tegen, dan wel in de richting van de medeverdachte gegooid. Hierop is de verdachte weggegaan teneinde samen met de medeverdachten [H], [L] en [Z] op zoek te gaan naar een vuurwapen. Nadat door medeverdachte [G] het vuurwapen aan medeverdachte [Z] was overhandigd, waarbij die [G] aanwijzingen heeft gegeven omtrent het gebruik van het wapen, dit wapen heeft doorgeladen en heeft gezegd dat hij het wapen alleen afgeeft als het ook gebruikt zal worden, is de verdachte in bijzijn van [H], [L], [G] en [Z] - die het geladen vuurwapen bij zich droeg - richting het station HS gegaan waar, naar grote waarschijnlijkheid, [C] zou kunnen worden aangetroffen. Voordat de groep bij het station HS aankwam, heeft medeverdachte [Z] donkerkleurige kleding aangetrokken en een zwarte muts opgezet. Ook is door verdachte en de medeverdachten toen gesproken over de wijze waarop kon worden voorkomen dat na het schieten hulzen op straat zouden achterblijven door een panty om de loop van het pistool te doen. Afgesproken werd dat één van de medeverdachten de hulzen zou oprapen. Omstreeks 19.35 uur komen verdachte, [H], [L], [Z] en [G] bij het Stationsplein aan en zien aldaar [C] staan praten met medeverdachten [K] en [RM]. Medeslachtoffer [A] zit achterop de scooter van [C] en houdt zich van het gesprek afzijdig. Terwijl [G] enigszins achterblijft, fietsen verdachte, [H] en [L] direct naar [C] toe. Medeverdachte [Z] zet zijn fiets - zonder deze op slot te zetten - in tegenovergestelde richting op het trottoir en loopt vervolgens op [C] toe. Op het moment dat medeverdachte [Z] de groep nadert, nemen verdachte en zijn medeverdachten meer afstand van [C] doch blijven met hem in gesprek. Als [C] [Z] bemerkt, wil hij met de scooter wegrijden. Medeverdachte [RM] gaat hierop aan de achterkant van de scooter van [C] hangen om op die wijze het wegrijden door [C] te beletten althans te bemoeilijken. Slechts luttele seconden daarna lost [Z] met het vuurwapen het eerste schot. Terwijl medeslachtoffer [A] gewond van de scooter afvalt en zich met moeite naar het trottoir begeeft, blijft [Z] met het vuurwapen op [C] schieten. Hierbij wordt tevens een toevallig aldaar aanwezige persoon door een kogel in haar been geraakt. [Z] rent vervolgens over het trottoir terug in de richting van zijn fiets en komt al rennende, de reeds gewonde [A] tegen die tegen de pui van een Chinees restaurant is gaan staan. Van zeer korte afstand vuurt [Z] vervolgens met gestrekte arm nogmaals op het bovenlichaam van [A]. Hierna vluchten alle medeverdachten weg. Even later heeft [Z] het wapen aan verdachte overhandigd zodat verdachte zorg zou dragen dat het wapen aan [G] zou worden teruggegeven, hetgeen hij na de schietpartij daadwerkelijk heeft gedaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen met anderen tevoren het besluit heeft genomen om [C] van het leven te beroven. In het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan heeft verdachte kunnen nadenken over, en heeft zich rekenschap kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Derhalve heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit met voorbedachten rade gehandeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit gaat de rechtbank uit van de volgende - uit de bewijsmiddelen - vaststaande omstandigheden. Medeverdachte [Z] heeft meermalen op / in de richting van het slachtoffer [A] geschoten. Allereerst heeft [Z] op / in de richting van die [A] geschoten toen deze zich achterop de scooter van [C] bevond. Bij dit eerste schietmoment is [A] gewond geraakt. Medeverdachte [Z] vuurt nogmaals van zeer korte afstand op de reeds gewonde [A] nadat hij meermalen op [C] heeft geschoten en over het trottoir wegvlucht. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard het eerste schietmoment op de dagvaarding onder 2 te hebben tenlastegelegd en heeft ten aanzien van dit eerste schietmoment requisitoir gevoerd. De verdediging heeft eveneens ten aanzien van het eerste schietmoment pleidooi gevoerd.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde feit uitgaan van de feiten en omstandigheden van het hierboven vermelde eerste schietmoment.
Zoals hiervoor vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van het schieten op [C] met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging bekomen dat die voorbedachten rade tevens gericht was op de dood van [A], zodat verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank voorts dat medeverdachte [Z] op klaarlichte dag met een vuurwapen heeft geschoten terwijl hij zich op een openbare weg vlak voor een groot treinstation bevond. Op het moment dat de schietpartij plaatsvond waren ter plaatse veel voetgangers en andere verkeersdeelnemers aanwezig. Zowel [A] als [S] - die niets met [Z], verdachte of met [C] te maken had - kwamen in deze schietpartij terecht en raakten gewond door kogels die [Z] heeft afgevuurd. Doordat [Z] op die plaats, op dat moment en op deze wijze meermalen met een vuurwapen heeft geschoten, heeft verdachte samen met zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat andere personen dodelijk gewond zouden raken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van de verdachte voorwaardelijk gericht was op de dood van [A] en [S]. De rechtbank zal om deze reden bewezen verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Het toe te passen sanctiestelsel.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht betoogd dat - hoewel de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van 16 jaren, doch nog niet die van 18 jaren had bereikt - aan de verdachte een straf dient te worden opgelegd overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen. De officier van justitie heeft daartoe, naast de omstandigheid dat de verdachte momenteel wel meerderjarig is, aangevoerd dat de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte een initiërende rol heeft gespeeld in de tenlastegelegde feiten een hogere straf rechtvaardigt dan maximaal mogelijk op grond van het jeugdstrafrecht.
De raadsvrouw heeft betoogd dat op grond van de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van de verdachte op zijn plaats is.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te Den Haag, betreffende verdachte, d.d. 13 augustus 2003, opgemaakt en ondertekend door G. van Heusden, raadsonderzoeker;
- een briefrapportage van de Jeugdreclassering te Den Haag, betreffende verdachte, d.d. 7 mei 2004, opgemaakt en ondertekend door R. Valkenburgh, jeugdreclasseringswerker en G.M. van Tiggelen, teamleider jeugdreclassering;
- een rapport Basisdiagnostiek en plan van aanpak Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag, betreffende verdachte, d.d. 4 december 2003, opgemaakt en ondertekend door R. Valkenburgh, jeugdreclasseringswerker en G.M. van Tiggelen, teamleider jeugdreclassering;
- een pro justitia rapport van Fora Den Haag e.o. te Leiden, betreffende verdachte, d.d. 21 april 2004, opgemaakt en ondertekend door drs. M.I.J. Muizer, psycholoog en drs. A. Boschman, GZ-psycholoog;
- een pro justitia rapport van Fora Den Haag e.o. te Leiden, betreffende verdachte, d.d. 12 mei 2004, opgemaakt en ondertekend door J. de Jonge, kinder- en jeugdpsychiater;
Op grond van bovengenoemde rapporten acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht omtrent de persoon van de verdachte. Uit de artikelen 77a, 77b en 77c van het Wetboek van Strafrecht volgt dat ten aanzien van de verdachte die ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren had bereikt in beginsel de bepalingen van het strafrecht voor minderjarigen dienen te worden toegepast. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan hiervan echter worden afgeweken indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Hoewel de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, welke ernst met name tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten aan meerderjarigen worden opgelegd, vindt de rechtbank in het bijzonder op grond van de persoonlijkheid van de verdachte zoals in de diverse rapportages naar voren komt, aanleiding om in de onderhavige zaak recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk minderjarigen.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord en meermalen aan medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte is betrokken is geweest bij het maken van het plan om [C] van het leven te beroven, dan wel op de hoogte geweest van dat plan. Hij heeft hiertoe samen met zijn mededaders een vuurwapen gezocht waarmee mededader [Z] op klaarlichte dag, op de openbare weg midden op een stationsplein waar zich op dat moment veel mensen bevonden, meermalen met een vuurwapen in de richting van die [C] heeft geschoten. Verdachte is aanwezig geweest voor, tijdens en na deze schietpartij en heeft hieraan een actieve bijdrage geleverd. De handelwijze van de verdachte en zijn mededaders kan worden omschreven als een kille weloverwogen liquidatie alsmede een poging daartoe. Als gevolg van zijn schotverwondingen is [C] overleden. Verdachte heeft doordat op die plek en op deze wijze is geschoten op de koop toegenomen dat vele omstanders gewond zouden raken. [A] en [S] zijn hierdoor door één van de door medeverdachte [Z] afgevuurde kogels gewond geraakt. Gelukkigerwijs hebben deze slachtoffers de schietpartij overleefd en zijn er niet meer slachtoffers gevallen. Aldus handelend heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijke zeer ernstige misdrijven dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Aangenomen moet worden dat deze schietpartij voor de nabestaanden, de slachtoffers alsmede de omstanders een traumatische ervaring is geweest, waarvan de lichamelijke en psychische gevolgen nog lange tijd merkbaar zullen zijn. Daarom dient op een dergelijk delict met een zware sanctie gereageerd te worden. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het toenemend gebruik van vuurwapens en stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld onderstreept de noodzaak van een strenge bestraffing van onbevoegd bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van verschillende rapportages betreffende verdachte, zoals weergegeven onder 'Het toe te passen sanctiestelsel'. Het pro justitia rapport van Fora Den Haag e.o. te Leiden van 21 april 2004 houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als beantwoording van de vraagstelling:
'Verdachte heeft voor zijn functioneren veel structuur en sturing van buitenaf nodig. Er is sprake van een gedragsstoornis. Verdachte is een jongen die bekend is met verwaarlozing/mishandelingsproblematiek. Dit is van invloed geweest op een evenwichtige ontwikkeling. Zo schieten de impulscontrole, agressieregulatie en frustratietolerantie, evenals de gewetensfuncties tekort. Er kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling. Deze staat in directe relatie tot het gepleegde delict. Derhalve kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Als gevolg van de ernst van het delict, de grote kans op recidive en de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek is behandeling in het kader van een maatregel PIJ geïndicieerd. Vanuit informatie van 'de Doggershoek' blijkt dat verdachte profiteert van de structuur die hij daar geboden krijgt. Er zijn geen aanwijzingen voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.'
Het pro justitia rapport van Fora Den Haag e.o. te Leiden van 12 mei 2004 houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als beantwoording van de vraagstelling:
'Ten tijde dat de tenlastegelegde feiten zouden zijn begaan imponeert verdachte als een benden gemiddeld intelligente kinderlijke jongen met duidelijke persoonlijkheidsproblematiek en lijdende aan gedragsstoornissen, zodat gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling, alsmede van een ziekelijke storing van zijn geestvermogen. Deze factoren hebben via verhoogde beïnvloedbaarheid, impulsiviteit, thrillseeking, bij zwakke egofuncties en tekorten in de gewetensfuncties in geringe mate verdachte beïnvloed bij zijn betrokkenheid bij de feiten. Verdachte kan dan ook als enigszins verminderd toerekenbaar worden beschouwd. gezien de problematiek en persoon van de verdachte, de gebleken geringe effecten van straf tot nu toe en de eerder feiten, wordt de kans dat hij wederom betrokken raakt bij strafrechtelijke feiten als groot geschat. Verdachte is, bij bewezen feiten, gebaat bij een intramurale behandeling middels de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte imponeert niet als een meerderjarige.'
Ter terechtzitting is gehoord de getuige-deskundige [R], reclasseringsmedewerker. Hij adviseert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, welke maatregel bij voorkeur ten uitvoer gelegd kan te worden in de Rijksinrichting voor jongens De Doggershoek te Den Helder.
Op grond van bovengenoemde rapporten en met name de hierboven weergegeven conclusies en adviezen uit de psychiatrische- en psychologische rapportage met betrekking tot de verdachte, welke de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de gepleegde feiten aan de verdachte dient te worden opgelegd een geheel onvoorwaardelijke straf van jeugddetentie voor de maximale duur. Tevens acht de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen passend en geboden.
De rechtbank adviseert de opgelegde straf van jeugddetentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in de Rijksinrichting voor jongens De Doggershoek te Den Helder.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11 en 12.
Vordering van de benadeelde partij.
[S], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 8.029,20.
Deze vordering is niet door de verdediging weersproken, en is naar het oordeel van de rechtbank door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het onder 3 primair aan de verdachte tenlastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering - ten aanzien van immateriële schadevergoeding bij wijze van voorschot - toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die terzake van het onder 3 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte onder meer voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [S].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77v, 77gg, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 primair:
Medeplegen van moord;
feiten 2 primair (impliciet subsidiair) en 3 primair:
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van VIERENTWINTIG MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 18 november 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 november 2003,
legt aan de verdachte op:
de maatregel van PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN;
gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 11 en 12;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [S], wonende [adres], een bedrag van ? 8.029,20,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan de mededader(s) opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [S];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Oskam en Derijks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2004.
Mr Derijks is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.