Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 12085 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1955, van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.A. Nette, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 29 januari 2003 is eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser op 24 februari 2003 beroep in gesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 januari 2004. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Op 3 maart 1998 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 18 februari 1999 is aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend met ingang van 3 maart 1998, geldig tot 3 maart 1999.
Met ingang van 3 maart 2001 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
2.2 Verweerder heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 29 maart 2001 verzocht een onderzoek in te stellen. Bij individueel ambtsbericht van 3 mei 2002 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de onderzoeksresultaten bekend gemaakt en een individueel ambtsbericht (kenmerk DPC/AM/ 7253978) uitgebracht.
2.3 Op 13 september 2002 heeft verweerder aan eiser een voornemen tot intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd toegezonden. Bij brief van 21 oktober 2002 is namens eiser een zienswijze op het voornemen naar voren gebracht. Op 13 januari 2003 is eiser op grond van artikel 41, tweede lid, Vw gehoord. Verweerder heeft mede onder verwijzing naar de conclusie van voornoemd individueel ambtsbericht de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
2.4 De rechtbank heeft de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht de aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggende stukken toe te zenden. De Minister heeft op grond van het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid Awb, verzocht dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggen. Bij beslissing van 2 juli 2003 heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats, in andere samenstelling, de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht.
2.5 De gemachtigde van verweerder heeft meegedeeld er mee in te stemmen dat de rechtbank, met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, Awb, kennis neemt van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken die ten grondslag liggen aan de totstandkoming van voornoemd ambtsbericht en dat mede op grondslag van voornoemde gegevens recht wordt gedaan. De gemachtigde van eiser heeft de toestemming ex artikel 8:29, vijfde lid, Awb niet verstrekt.
3.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 1 juli 1991 (Rv 1991, 36) bepaald dat onder het verstrekken van onjuiste gegevens mede moet worden verstaan het achterhouden van gegevens waarvan eiser geacht moet worden te begrijpen dat bekendheid hiermee van essentieel belang is. Aan de hand van het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 mei 2002 is geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt en informatie heeft achtergehouden die van belang zou zijn geweest voor een goede beoordeling van eisers oorspronkelijke aanvragen. De enkele omstandigheid dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat eiser in de functie van hoofd Criminaliteitsbestrijding heeft samengewerkt met de KhAD is, gelet op de inhoud van eerder genoemd ambtsbericht, reeds afdoende om ernstige redenen te hebben om te veronderstellen dat eiser verantwoordelijk is te houden voor misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingen-verdrag (hierna: Verdrag).
3.3 In beroep heeft eiser – samengevat en voor zover van belang – het volgende aangevoerd. Verweerder blijft in gebreke wat eiser precies verkeerd heeft gedaan, onjuiste gegevens verstrekt of informatie achtergehouden. Ervan uitgaande dat het individuele ambtsbericht van 3 mei 2002 juist zou zijn, dan is daarmee niet gezegd dat eiser mensenrechtenschendingen heeft begaan, dan wel dat er een ernstig vermoeden in de zin van artikel 1(F) van het Verdrag bestaat. Zelfs al is het juist dat eiser moest begrijpen dat bepaalde gegevens over zijn positie van belang waren voor de behandeling van zijn asielaanvraag (gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 1991), dan nog heeft eiser aan zijn informatieplicht voldaan. Opmerkelijk is dat eiser thans in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, terwijl hij voor 1 april 2001 in het bezit was van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen, dat een reguliere verblijfsvergunning is.
3.4 In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. Er bestaat geen geschreven dan wel ongeschreven rechtsregel op grond waarvan in een geval het onderhavige niet op enig moment kan worden overgegaan tot het intrekken van een verblijfsvergunning. Eisers vvtv valt onder het huidige recht aan te merken als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 Vw. Een dergelijke vergunning kan op grond van artikel 35 Vw worden ingetrokken. Als de gegevens uit het individueel ambtsbericht eerder bekend waren geweest, was aan eiser geen vvtv verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5 Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.6 Op grond van de informatie uit voornoemd individueel ambtsbericht, waaruit volgens verweerder blijkt dat eiser omtrent een aantal zaken niet de waarheid heeft gesproken en informatie heeft achtergehouden, heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
3.7 De rechtbank stelt vast dat eiser van 3 maart 1998 tot 3 maart 2001 in het bezit is geweest van een vvtv op grond van artikel 12b Vw oud. Met ingang van 3 maart 2001 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen. Deze vergunning is op het moment van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 per 1 april 2001, ingevolge artikel 115, vierde lid, van die wet van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
3.8 In de Memorie van Toelichting op artikel 110 van het ontwerp Vreemdelingenwet (thans artikel 115 Vw; TK 1999-2000, 26 732, nr. 3 p. 92, 93) is het volgende opgenomen:
Bij een vergunning tot verblijf zonder beperkingen is omzetting van rechtswege in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet mogelijk, omdat dergelijke vergunningen zowel in reguliere als in asielzaken worden verstrekt, terwijl aan het verstrekte verblijfsdocument niet te zien is of het om een asiel- dan wel een reguliere vergunning gaat. In het systeem van de nieuwe wet heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel echter andere rechtsgevolgen dan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier. Bij de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bestaat geen verschil in rechtsgevolgen. Omzetting van rechtswege in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is dus wel mogelijk. Het gevolg daarvan zou zijn dat een groep vreemdelingen door de inwerkingtreding van de nieuwe wet enige jaren eerder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd krijgt dan bij strikte toepassing van zowel het regime van de oude wet als het regime van de nieuwe wet het geval zou zijn geweest. Er zijn twee redenen om dit gevolg te accepteren. In de eerste plaats leert de ervaring dat het gros van de houders van een “vtv humanitair” op den duur toch voor onbepaalde tijd in Nederland mag blijven. In de tweede plaats zou het alternatief zijn om de bestaande vergunningen bij de eerstvolgende verlenging uitdrukkelijk om te zetten in hetzij een reguliere hetzij een asiel-verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, hetgeen een aanzienlijke werklast zou meebrengen en bovendien weer procedures over de vraag “regulier of asiel” zou kunnen uitlokken.
3.9 Gelet op de wetgeschiedenis van artikel 115 Vw heeft de wetgever, voor wat betreft de omzetting van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen, uitdrukkelijk geen onderscheid willen maken tussen asiel en regulier. De verblijfsvergunning van eiser is derhalve niet een vergunning als bedoeld in artikel 33 Vw (onbepaalde tijd asiel), noch een vergunning als bedoeld in artikel 20 Vw (onbepaalde tijd regulier). De vergunning kan hooguit worden aangemerkt als een verblijfsvergunning onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 115, vierde lid, Vw.
3.10 In de onderhavige situatie is de vergunning van eiser niet een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw. Daaruit vloeit voort dat de in artikel 35 Vw genoemde intrekkingsgronden in deze toepassing missen. Verweerder heeft niet de aan eiser verleende vergunning kunnen intrekken – zoals in het bestreden besluit is geschied - op grond van artikel 35 Vw.
3.11 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de wet, in het bijzonder de artikelen 35 Vw en 115 Vw, en met artikel 3:46 Awb.
3.12 De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
3.13 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
4.1 verklaart het beroep gegrond;
4.2 vernietigt het bestreden besluit;
4.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol als griffier.
afschrift verzonden op: 24 mei 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.