ECLI:NL:RBSGR:2004:AP0261

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757787-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Belzen
  • A. Bosma
  • J. Hartmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het beschadigen van treinen door graffiti in georganiseerd verband

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 mei 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende meerdere jaren stelselmatig en op grote schaal treinen van de Nederlandse Spoorwegen heeft beschadigd door graffiti aan te brengen. De verdachte maakte deel uit van een georganiseerde groep, ook wel 'crew' genoemd, die zich bezighield met het spuiten van graffiti. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij NS Reizigers B.V. ter hoogte van € 51.330,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor de feiten 1 en 4, en sprak hem daarvan vrij. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de feiten 2, 3 en 5, en legde een taakstraf op van 200 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet van eenvoudige aard was. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke schade die graffiti veroorzaakt en de minachting voor het eigendom van anderen die hiermee gepaard gaat. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757787-03
rolnummer 2
's-Gravenhage, 28 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] [verdachte],
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 mei 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr B.J.M. Dubbeld-Haks, advocaat te Leidschendam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Klee heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 (feit 1 en 5 in eendaadse samenloop gepleegd) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ? 51.330,-, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader(s) voormeld bedrag heeft/hebben betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 8.160,-, subsidiair 163 dagen hechtenis ten behoeve van NS Reizigers B.V.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie met betrekking tot zaaknummer 2 van feit 1 en 5, alsmede zaaknummer 1 van feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat door het niet handelen van de officier van justitie gedurende vier jaar het tijdsverloop in deze zaken niet alleen onwenselijk lang is, maar ook onredelijk lang nu het eenvoudige zaken betreft. Deze omstandigheid brengt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van schending van artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen verdachte voor zover het zaaknummer 2 van de feiten 1 en 5, alsmede zaaknummer 1 van feit 2 betreft.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 merkt de rechtbank op dat er geen bewijs aanwezig is voor het bestanddeel "openlijk". Het spuiten vond immers plaats op niet door het publiek waarneembare en voor het publiek afgesloten rangeerterreinen en/of in de nachtelijke uren. Bij feit 4 merkt de rechtbank op dat uit de bewijsmiddelen niet valt op te maken dat het stroomstootwapen ook op 8 januari 2004 in Den Haag voorhanden is geweest.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de - gewijzigde - dagvaarding onder 2, 3 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B respectievelijk B1.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, zowel met anderen alsook alleen, gedurende een aantal jaren stelselmatig en op grote schaal treinen van de Nederlandse Spoorwegen beschadigd door daarop graffiti aan te brengen.
Verdachte maakte daarbij in georganiseerd verband deel uit van een "crew", waarbij men eigen "tag"-namen had. Men trad onder een gemeenschappelijke identiteit naar buiten, waarbij de naam van de "crew" belangrijk was voor de identiteit van de groep. Er werden afspraken gemaakt voor het met elkaar gaan spuiten van graffiti. Daarbij werden ook vermommingen gebruikt, zoals bivakmutsen. Verdachte is hiermee deel gaan uitmaken van een bepaalde cultuur, waarbij het zaak was je aan de norm van die cultuur te houden. Op deze wijze heeft verdachte zich geprofileerd als deelnemer aan een criminele organisatie welke zich toelegde op het beschadigen van treinen van de Nederlandse Spoorwegen.
Graffiti is in de huidige samenleving een probleem dat veel maatschappelijke schade oplevert.
Door op deze wijze schade te veroorzaken bezorgen verdachte en zijn mededaders schade aan heel reizend Nederland, doordat de Spoorwegen zich genoodzaakt zullen zien de kosten in de prijzen van de treinkaartjes te verdisconteren.
Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee ook grote minachting getoond voor het eigendom van anderen. Alhoewel door sommige mensen graffiti als kunst zal worden beschouwd, zal het merendeel van de mensen dat ermee geconfronteerd wordt zich eraan storen en graffiti beschouwen als weer een teken van de verloedering van de samenleving, een samenleving waarin men zich toch al niet veilig meer voelt.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 februari 2004, waaruit blijkt dat hij reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, eveneens voor soortgelijke delicten.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en er blijk van heeft gegeven in te zien dat dergelijke verschijnselen niet getolereerd kunnen worden in de samenleving, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard bereid te zijn om zijn deel van de schade te vergoeden, acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur op zijn plaats. Voorts zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan soortgelijke dan wel andere strafbare feiten.
De vordering van de benadeelde partij.
NS Reizigers BV, Postbus 19298, 3501 DG Utrecht, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 51.330,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering voorzover het betreft het de verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 5, zaaknummer 2, en onder 2, zaaknummer 1, telastgelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2, 3 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT BESCHADIGEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 3:
DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
ten aanzien van feit 5:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT BESCHADIGEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 (TWEEHONDERD) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 126 (EENHONDERD ZESENTWINTIG) UREN resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 63 (DRIEËNZESTIG) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 4 februari 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 februari 2004,
schorsing van de voorlopige hechtenis op: 12 maart 2004;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN;
bepaalt, dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de benadeelde partij NS Reizigers BV niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat deze de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Belzen, voorzitter,
Bosma en Hartmann, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2004.
mr Hartmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.