ECLI:NL:RBSGR:2004:AP3165

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/8900
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.F. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afghaanse vrouw met psychische en fysieke klachten

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Afghaanse vrouw, geboren in 1933, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is op 15 januari 2003 afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarna de vrouw op 11 februari 2003 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 10 mei 2004 uitspraak gedaan. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in Afghanistan alleen, oud, ziek en bang is, en dat zij niemand heeft die voor haar kan zorgen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd is. De verweerder heeft gesteld dat de omstandigheden van de vrouw niet anders zijn dan die van andere personen in vergelijkbare situaties in Afghanistan, wat de rechtbank als een drogredenering beschouwt. De rechtbank benadrukt dat de individuele omstandigheden van de vrouw, zoals haar hoge leeftijd, lichamelijke en psychische klachten, en het feit dat zij geen familie meer heeft in Afghanistan, niet voldoende zijn gewogen door de verweerder. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 8900 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1933, van Afghaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Terpstra, rechtshulpverlener bij de SRA Amsterdam te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets , werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 15 januari 2003 is de aanvraag van eiseres van 16 augustus 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 11 februari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 november 2003. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de door eiseres ingediende aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar dat land van herkomst.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd.
Eiseres is Tadjiek en afkomstig uit Kabul. Na de komst van de Taliban is zij met haar jongste zoon in Peshawar, Pakistan gaan wonen. Die zoon is in 2000 naar Australië vertrokken. Eiseres is vervolgens naar Afghanistan teruggekeerd om haar andere kinderen te zoeken, maar ze heeft geen van hen gevonden. Al haar kinderen zijn gevlucht of vermist. Ze is in Afghanistan door de Taliban onder druk gezet vanwege haar zoon B. Vervolgens is ze teruggekeerd naar Pakistan. Ook daar was niemand die voor haar kan zorgen. Vervolgens is zij naar Nederland gereisd.
2.5 Verweerder heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres bij terugkeer naar haar land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging dan wel dat zij een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, Vw. Voorts is niet gebleken dat het vertrek van eiseres uit haar land van herkomst verband houdt met gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid. Ten aanzien van het beroep op het beleid inzake individuele klemmende redenen van humanitaire aard is overwogen dat het feit dat eiseres in Afghanistan alleen, oud, ziek en bang is haar niet anders maakt dan andere personen die in Afghanistan in gelijksoortige omstandigheden verkeren. De aangevoerde redenen zijn onvoldoende zwaarwegend om tot de conclusie te leiden dat terugkeer naar haar land van herkomst in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd. Eiseres komt gelet op het voorgaande evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.6 Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij een alleenstaande, oude, zieke vrouw is en dat al haar kinderen en andere familieleden zijn gedood of gevlucht uit Afghanistan. Eiseres heeft voorts psychische problemen vanwege het verlies van veel van haar kinderen en echtgenoot. Haar enige twee zonen die niet zijn gedood of vermist wonen in Duitsland en Australië. Ze is niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen. De situatie voor vrouwen in Afghanistan is nog steeds erg slecht. Het is dan ook aannemelijk dat terugkerende oude alleenstaande vrouwen met lichamelijke en psychische problemen die geen kinderen of familieleden meer hebben in Afghanistan, in een humanitaire noodsituatie geraken. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2002, passages uit het rapport van de Verenigde Naties van 23 januari 2003 en het rapport van Amnesty International van 6 oktober 2003. Voorts heeft eiseres verwezen naar de brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 20 januari 2003, waarin is gesteld dat de IND bij de beoordeling van asielverzoeken van vrouwen en meisjes extra aandacht zal besteden aan de kwetsbare positie van deze groep. Gezien het voorgaande is sprake van dusdanig schrijnende humanitaire omstandigheden dat eiseres in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij eveneens een beroep doet op de toelatingsgrond genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De rechtbank constateert echter dat eiseres zich in het voornemen zowel als in de gronden van het beroep heeft beperkt tot artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Nu eiseres eerst ter zitting een beroep heeft gedaan op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, ziet de rechtbank aanleiding om hieraan wegens strijd met de goede procesorde voorbij te gaan.
2.8 Nu is gesteld noch gebleken dat eiseres op grond van het traumatabeleid in aanmerking komt voor toelating, spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen sprake is van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, op grond waarvan eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.9 In C1/4.4.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat omtrent bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard onder meer het volgende vermeld:
“In gevallen waarin de asielzoeker individuele klemmende redenen van humanitaire aard aanvoert die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas, kunnen die aanleiding geven tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet. Het dient hierbij te gaan om dusdanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst. Humanitaire redenen die na het vertrek uit het land van herkomst zijn ontstaan, kunnen niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw.
De enkele omstandigheid dat de vreemdeling bijvoorbeeld een hoge leeftijd of lichamelijke klachten heeft, is onvoldoende reden om aan te nemen dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd. Ook de algemene humanitaire omstandigheden in het land van herkomst – zoals de omstandigheid dat het niveau van de beschikbare basisvoorzieningen naar Nederlandse maatstaven te wensen overlaat – kunnen geen reden zijn voor verlening van een verblijfsvergunning.”
2.10 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn oordeel dat geen sprake is van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, onvoldoende heeft gemotiveerd. Hiertoe is het volgende redengevend. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het feit dat eiseres in Afghanistan alleen, oud, ziek en bang is, haar niet anders maakt dan andere personen die in Afghanistan in gelijksoortige omstandigheden verkeren. Deze motivering kan het oordeel van verweerder niet dragen. Het beleid vereist weliswaar dat de humanitaire omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept individueel moeten zijn, maar door de wijze waarop verweerder deze voorwaarde toepast ontstaat een drogredenering. Op deze manier zou nooit iemand aan deze voorwaarde van het beleid kunnen voldoen. Voorts moeten de individuele omstandigheden volgens het beleid een zekere zwaarwegendheid hebben om aan te nemen dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling bijvoorbeeld een hoge leeftijd heeft of lichamelijke klachten is onvoldoende. Eiseres heeft naast deze twee omstandigheden echter ook nog aangevoerd dat zij niemand in Afghanistan heeft die voor haar kan zorgen en dat zij psychische klachten heeft. Het oordeel van verweerder, dat de door eiseres aangevoerde redenen onvoldoende zwaarwegend zijn om te leiden tot de conclusie dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd, is in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar heeft verweerder zijn standpunt in het verweerschrift onderbouwd door te verwijzen naar twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), maar ook dit acht de rechtbank onvoldoende. In de uitspraak van 25 februari 2003 (200206382/1) van de ABRS zijn als individuele omstandigheden een hoge leeftijd en lichamelijke klachten naar voren gebracht en in de uitspraak van 26 juni 2003 (200302040/1) van de ABRS betreft het een alleenstaande vrouw. In geen van deze zaken doet zich derhalve het door eiseres naar voren gebrachte samenstel van omstandigheden voor.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 Awb en derhalve voor vernietiging in aanmerking komt. Hetgeen overigens is aangevoerd kan buiten beschouwing blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
2.12 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag van 16 augustus 2001, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.F. Donders, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
afschrift verzonden op: 14 mei 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.