ECLI:NL:RBSGR:2004:AP3186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/12991
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.F. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op grond van humanitaire redenen voor alleenstaande vrouw uit Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 mei 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een Afghaanse vrouw, geboren in 1926. De eiseres had op 31 december 2001 een aanvraag ingediend, die op 21 februari 2003 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de eiseres, waaronder haar hoge leeftijd en lichamelijke klachten. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat eiseres een alleenstaande vrouw is in Afghanistan, niet voldoende is gemotiveerd door de verweerder om de afwijzing te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder de samenhang van alle omstandigheden niet heeft getoetst aan de relevante regelgeving, wat heeft geleid tot een onterecht besluit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 12991 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1926, van Afghaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Jankie, advocaat te Wassenaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets , werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 21 februari 2003 is de aanvraag van eiseres van 31 december 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 27 februari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 november 2003. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de door eiseres ingediende aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar dat land van herkomst.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd.
Eiseres is afkomstig uit B, een dorp in de provincie Logar. Tien jaar voor haar vertrek naar Nederland is zij naar Kabul gegaan. Zij heeft ook enige tijd in Pakistan verbleven en is vervolgens teruggekeerd naar Kabul, alwaar zij met haar broer samenwoonde. De broer is bij bombardementen omgekomen. Eiseres heeft verder geen familie in Afghanistan. Ze is via Pakistan naar Nederland gereisd, waar haar kinderen wonen.
2.5 Verweerder heeft overwogen dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat eiseres bij terugkeer naar haar land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging dan wel dat zij een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, Vw. Voorts is niet gebleken dat het vertrek van eiseres uit haar land van herkomst verband houdt met zodanig traumatische ervaringen, dat van haar daarom in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar haar land van herkomst. Ten aanzien van het beroep op het beleid inzake individuele klemmende redenen van humanitaire aard is overwogen dat de enkele omstandigheid, dat eiseres een hoge leeftijd of lichamelijke klachten heeft, onvoldoende reden is om aan te nemen dat terugkeer niet van haar kan worden verlangd. Dat eiseres in haar land van herkomst geen familieleden meer heeft en dat al haar kinderen in Nederland verblijven, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eiseres komt gelet op het voorgaande evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.6 Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij een hoge leeftijd en een slechte gezondheidstoestand heeft en zich niet alleen in haar land van herkomst staande kan houden. Eiseres wordt hier verzorgd door haar kinderen, die allen in Nederland wonen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres diverse stukken overgelegd. Gezien het voorgaande is sprake van dusdanig individuele humanitaire omstandigheden dat van eiseres niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar haar land van herkomst. Verweerder dient eiseres - eventueel met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid - in bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Voorts is uitzetting van eiseres naar haar land van herkomst in strijd met artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij een beroep doet op alle toelatingsgronden van artikel 29 Vw. De rechtbank constateert echter dat eiseres zich in het voornemen zowel als in de gronden van het beroep heeft beperkt tot artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Nu eiseres eerst ter zitting een beroep heeft gedaan op de andere toelatingsgronden genoemd in artikel 29 Vw, ziet de rechtbank aanleiding om hieraan wegens strijd met de goede procesorde voorbij te gaan.
2.8 Nu is gesteld noch gebleken dat eiseres op grond van het traumatabeleid in aanmerking komt voor toelating, spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, op grond waarvan eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.9 In onderdeel C1/4.4.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat omtrent bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard onder meer het volgende vermeld:
In gevallen waarin de asielzoeker individuele klemmende redenen van humanitaire aard aanvoert die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas, kunnen die aanleiding geven tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet. Het dient hierbij te gaan om dusdanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst. Humanitaire redenen die na het vertrek uit het land van herkomst zijn ontstaan, kunnen niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw.
De enkele omstandigheid dat de vreemdeling bijvoorbeeld een hoge leeftijd of lichamelijke klachten heeft, is onvoldoende reden om aan te nemen dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd. Ook de algemene humanitaire omstandigheden in het land van herkomst – zoals de omstandigheid dat het niveau van de beschikbare basisvoorzieningen naar Nederlandse maatstaven te wensen overlaat – kunnen geen reden zijn voor verlening van een verblijfsvergunning.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn oordeel dat geen sprake is van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, onvoldoende heeft gemotiveerd. Hiertoe is het volgende redengevend. Verweerder heeft in het bestreden besluit de enkele omstandigheid, dat eiseres een hoge leeftijd en lichamelijke klachten heeft, onvoldoende geacht voor het oordeel dat sprake is van bijzondere klemmende reden van humanitaire aard. Ter onderbouwing van dit standpunt is in het verweerschrift verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 25 februari 2003 (200206382/1). Alhoewel deze uitspraak kan dienen ter onderbouwing van verweerders oordeel ten aanzien van voornoemde omstandigheden, heeft eiseres daarnaast nog aangevoerd dat er in haar land van herkomst niemand meer is die voor haar kan zorgen en dat al haar kinderen in Nederland woonachtig zijn. De gemachtigde van verweerder heeft de overweging in het bestreden besluit, dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar land van herkomst geen familieleden meer heeft en dat al haar kinderen in Nederland verblijven, ter zitting ingetrokken. Desalniettemin komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw omdat de enkele stelling dat eiseres in Afghanistan een alleenstaande vrouw is, niet als een individuele omstandigheid in de zin van het hiervoor vermelde beleid kan worden aangemerkt. In het verweerschrift is ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de uitspraak van de ABRS van 26 juni 2003 (200302040/1). Met dit standpunt van verweerder ten aanzien van de positie van eiseres als alleenstaande vrouw is, alhoewel ondersteund door laatstgenoemde uitspraak van de Raad van State, evenwel niet voldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Uit het bestreden besluit noch uit de toelichting daarop van de gemachtigde van verweerder ter zitting, blijkt immers of en op welke wijze verweerder de expliciet door eiseres naar voren gebrachte samenhang van alle voornoemde omstandigheden heeft getoetst aan het beleid zoals neergelegd in C1/4.4.2.4 Vc. Door alle omstandigheden afzonderlijk te beoordelen en te waarderen heeft verweerder miskend dat nu juist de samenhang van humanitaire redenen ertoe kan leiden dat sprake is van een bijzonder individueel geval.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 Awb en derhalve voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
2.12 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag van 31 december 2001, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.F. Donders, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2004, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
afschrift verzonden op: 14 mei 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.