Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
M O N D E L I N G E U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitgesproken ter zitting in het openbaar op 10 juni 2004 door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.E.A. de Hommel als griffier.
reg.nr: AWB 04/22970 COA F
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Angolese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Hoorn,
tegen: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. S.K. Man, werkzaam bij het COA te Rijswijk.
Tegenwoordig: mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en mr. V.E.A. de Hommel, griffier.
verklaart zich onbevoegd van de voorlopige voorziening kennis te nemen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Aan deze uitspraak liggen de navolgende overwegingen ten grondslag.
De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 19 april 2004 is verzoeker mondeling medegedeeld dat hij wordt overgeplaatst van het asielzoekerscentrum (AZC) B naar het AZC C. Op 13 mei 2004 is verzoeker vorengenoemde overplaatsingsbeslissing en de consequenties van het hier niet aan voldoen schriftelijk verstrekt. Verzoeker heeft aan deze overplaatsing geen gehoor gegeven en hij heeft tegen de beslissing d.d. 13 mei 2004 op 17 mei 2004, conform de rechtsmiddelenclausule onder vorengenoemde beslissing, bezwaar ingesteld. Verzoeker heeft tevens op vorenvermelde datum een voorlopige voorziening ingediend tegen het (gedeeltelijk) beëindigen van de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997).
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het eerste lid van artikel 3A Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing op besluiten in het kader van onthouden dan wel beëindigen van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 3A Wet COA, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26975, nr. 3, blijkt het volgende:
Uit de bewoordingen blijkt dat het voorgestelde artikel 3A (Wet COA) uitsluitend beroep op de vreemdelingenrechter mogelijk maakt indien het besluit of de handeling het gevolg is van een beslissing op de aanvraag op grond van de Vreemdelingenwet 2000, anders gezegd, verband houdt met de van rechtswege intredende gevolgen van een (niet) inwilligende beschikking. In het geval verstrekkingen los van een beslissing op de aanvraag (asiel) geheel of gedeeltelijk worden onthouden of beëindigd, blijven de mogelijkheden van rechtsbescherming ongewijzigd. In die gevallen zal de bestuursrechter bevoegd zijn.
Blijkens het bepaalde in het eerste lid van artikel 5 Rva 1997 omvat de opvang in een opvangcentrum in elk geval de volgende verstrekkingen:
a. onderdak;
b. een wekelijkse financiële toelage;
c. een eenmalige bijdrage aan kleedgeld;
d. recreatieve en educatieve activiteiten;
e. de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe te treffen ziektekostenregeling; f. een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid;
g. betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 10 Rva 1997 vinden de verstrekkingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b tot en met g, niet plaats indien de bewoner van het centrum geen gebruik maakt van het in het desbetreffende centrum geboden onderdak.
Verweerder heeft bij beslissing d.d. 13 mei 2004 op grond van het bepaalde in artikel 10 Rva 1997 medegedeeld dat de opvangvoorzieningen/verstrekkingen niet zullen plaatsvinden, indien verzoeker geen gebruik maakt van het hem geboden onderdak in het AZC C. Verweerder stelt zich bij brief d.d. 2 juni 2004 en ter zitting op standpunt dat ondanks de rechtsmiddelenclausule, zoals verwoord in de beslissing van 13 mei 2004, op grond van artikel 3A Wet COA geen bezwaar maar (direct) beroep tegen deze beslissing dient te worden ingediend en dat de vreemdelingenrechter in deze bevoegd is te oordelen, nu het een onthouden dan wel beëindigen van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA betreft. Het COA heeft derhalve het door verzoeker ingediende bezwaarschrift als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Verzoeker refereert zich ter zitting voor wat betreft de absolute bevoegdheid aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Verzoeker stelt dat indien de vreemdelingenrechter bevoegd is om te oordelen over de beslissing tot het onthouden dan wel beëindigen van verstrekkingen, deze ook bevoegd is om te oordelen over de overplaatsingbeslissing, nu deze twee beslissingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Primair ligt thans ter beoordeling de beslissing tot overplaatsing van verzoeker van het AZC B naar het AZC C. Het (gedeeltelijk) beëindigen dan wel onthouden van verstrekkingen aan verzoeker is een gevolg van deze overplaatsingsbeslissing. De voorzieningenrechter overweegt dat blijkens het bepaalde in artikel 3A Wet COA en de hieromtrent opgestelde MvT de voorzieningenrechter niet bevoegd is te oordelen over een dergelijke beslissing. Onder vorenvermelde omstandigheden kan het verzoek inhoudende het herstel van de Rva-verstrekkingen in verband met de nauwe samenhang met de overplaatsingsbeslissing hiervan niet los worden bezien.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het COA het bezwaarschrift ten onrechte heeft opgevat als een beroepschrift en dat zij dit niet heeft kunnen doorzenden aan de vreemdelingenrechter van de rechtbank ‘s- Gravenhage. Verweerder zal dan ook op grond van het bepaalde in artikel 7:1 Awb op het aanvankelijk door verzoeker ingediende bezwaarschrift van 17 mei 2004 alsnog dienen te beslissen. Het bezwaarschrift zal onder toepassing van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb ter behandeling worden doorgezonden aan verweerder.
Het verzoekschrift zal op grond van het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, Awb worden doorgezonden naar de bestuursrechter van de rechtbank te Amsterdam.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
griffier rechter
afschrift verzonden op: 16 juni 2004
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.