Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/4427 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] augustus 1986, van (gestelde) Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Aanmeldcentrum te Schiphol, eiser,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. S. Euwema, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 18 januari 2004 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Amsterdam van 28 januari 2004 (AWB 04/2925 VRONTN) is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel gegrond verklaard in zoverre het de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel betreft en is bevolen dat eiser binnen drie dagen na verzending van de uitspraak zou worden overgebracht naar een inrichting die geschikt is voor minderjarigen. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van 28 januari 2004 is op dezelfde dag per fax en op 3 februari 2004 tevens per post aan partijen verzonden.
Bij beroepschrift van 30 januari 2004 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd dan wel wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel onder oplegging van een dwangsom alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 februari 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
In dit geding gaat de rechtbank uit van het volgende feiten. Eiser is op 30 januari 2004 van het grenshospitium de Weg te Amsterdam overgeplaatst naar het uitzetcentrum te Zestienhoven.
Op 3 februari 2004 is de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgeheven en is eiser overgebracht naar het Aanmeldcentrum te Schiphol.
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De tenuitvoerlegging van de maatregel is onrechtmatig geschied. Verweerder heeft geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 28 januari 2004. In die uitspraak is geoordeeld dat verweerder, in ieder geval totdat uit het resultaat van het leeftijdsonderzoek het tegendeel blijkt, uit dient te gaan van de minderjarigheid van eiser. Tevens is geoordeeld dat eiser binnen drie dagen na verzending van voornoemde uitspraak overgebracht zou worden naar een jeugdinrichting. Op 30 januari 2003 is eiser overgeplaatst naar het uitzetcentrum te Zestienhoven, waar een nog soberder regime geldt dan in het grenshospitium. Eiser is aldaar geïsoleerd ondergebracht in een aparte kamer zodat hij niet in aanraking zou komen met volwassenen. Gelet hierop heeft verweerder hetgeen is overwogen in de uitspraak van 28 januari 2004 niet in acht genomen. Eiser verzoekt om schadevergoeding voor de periode die eiser ten onrechte in het uitzetcentrum heeft doorgebracht.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft getracht gevolg te geven aan voornoemde uitspraak van 28 januari 2004. Aangezien er voor eiser geen plaats beschikbaar was op de afdeling voor jeugdigen in het Huis van Bewaring te Tilburg, is besloten om eiser onder deze bijzondere omstandigheden tijdelijk onder te brengen in het uitzetcentrum te Zestienhoven. Eiser is daar bewust gescheiden gehouden van volwassenen, zoals dat bij minderjarigen de bedoeling is. Toen is gebleken dat er voor eiser op 3 februari 2004 nog steeds geen plaats beschikbaar was in een inrichting geschikt voor minderjarigen, heeft verweerder de maatregel opgeheven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat aan eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de periode die eiser in het uitzetcentrum te Zestienhoven heeft verbleven. Verweerder heeft eiser binnen de in de uitspraak van 28 januari 2004 gestelde termijn overgeplaatst. Niet in geding is dat het uitzetcentrum te Zestienhoven niet is aangewezen als een inrichting die geschikt is voor minderjarigen. In zoverre heeft verweerder niet voldaan aan hetgeen hem is opgedragen in de uitspraak van 28 januari 2004.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat er geen plaats was in een jeugdinrichting en dat materieel wel is voldaan aan deze uitspraak omdat eiser afgezonderd van volwassenen is gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit standpunt niet met schriftelijke bescheiden is onderbouwd.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 31 januari 2004 in strijd met de wet is geweest, aangezien verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in het uitzetcentrum Zestienhoven ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 210,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 210,-- (zegge: tweehonderdtien euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2004, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier.
Afschrift verzonden op:16 februari 2004
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open