ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3286
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige voorlopige hechtenis en opheffing daarvan
In deze zaak vorderde eiser, die voorlopig gedetineerd was, de opheffing van zijn voorlopige hechtenis. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat de eerste aanhouding van eiser op 7 september 2004 om 13.00 uur onrechtmatig was, omdat er geen rechtsgeldige titel voorhanden was. De aanhouding was gebaseerd op een faxbericht van de politie Antwerpen, maar voor een aanhouding op grond van de Overleveringswet (Ow) is vereist dat er een signalering in het Schengen Informatie Systeem (SIS) of een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) aanwezig is. Dit was niet het geval, waardoor eiser tot 16.54 uur onrechtmatig gedetineerd was.
Eiser had op 13 september 2004 een verzoekschrift tot opheffing van de inverzekeringstelling ingediend bij de rechtbank Amsterdam, maar de behandeling daarvan zou pas op 1 oktober 2004 plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gang van zaken bij de aanhouding en inverzekeringstelling in strijd was met het Nederlandse recht en dat er sprake was van schending van artikel 5 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter stelde vast dat de toetsing van de rechtmatigheid van de detentie onverwijld had moeten plaatsvinden, wat niet was gebeurd.
De voorzieningenrechter besloot uiteindelijk de vordering tot opheffing van de inverzekeringstelling toe te wijzen en gedaagde, de Staat der Nederlanden, te veroordelen in de kosten van het geding. De uitspraak werd gedaan op 30 september 2004, waarbij de rechter de voorlopige hechtenis opheft en de kosten van het geding begroot op € 1027,78, te betalen aan de griffier van de rechtbank.