ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3387

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/41517
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 september 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdeling A, geboren in 1976 en van Chinese nationaliteit. A was op 14 september 2004 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). A had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, stelde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van gronden. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat A recht had op toetsing van de rechtmatigheid van zijn vrijheidsontneming. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestonden en dat er voldoende zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde dat de procedure in overeenstemming was met de wettelijke vereisten en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van A werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing van de rechtmatigheid van vrijheidsontneming en de rechten van vreemdelingen onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 30 september 2004
Regnr.: AWB 04/41517
U I T S P R A A K
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1976,
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0409.15.0288,
eiser,
gemachtigde: mr. J.B. Nijenhuis, advocaat te Velp,
tegen:
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. PROCESVERLOOP
1.1. Bij besluit van 14 september 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Namens eiser is op 17 september 2004 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit, waarbij is verzocht om schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 23 september 2004 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser een aanvullend stuk doen toekomen.
1.4. Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 24 september 2004 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk in de Chinese taal aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
2.1. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 14 september 2004 om 15.00 uur is overgenomen van de Duitse grensautoriteiten in verband met zijn illegaal verblijf in Duitsland. Eiser beschikte niet over een geldig document voor grensoverschrijding. Om 15.02 uur is eiser ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 en overgebracht naar een plaats voor verhoor. Om 16.50 uur is eiser door de hulpofficier van justitie gehoord nadat de raadsman had aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn. Op 14 september 2004 om 17.10 uur werd eiser te Enschede in bewaring gesteld. Op 15 september 2004 is hij overgebracht naar Doetinchem en op 17 september 2004 om 09.30 uur is eiser gehoord.
2.2. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van gronden. De gemachtigde van eiser heeft hiertegen ingebracht dat reeds uit het feit dat er in bewaringszaken nog informatie van verweerder naar voren kan komen, blijkt dat het niet aanvoeren van specifieke gronden voor de zitting niet kan worden tegengeworpen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een ieder van wie de vrijheid is ontnomen, heeft, kort samengevat, op grond van artikel 5 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het recht de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming spoedig te laten toetsen door een bevoegde rechter. Ook de gewijzigde wetgeving inzake vreemdelingenbewaring geeft de, niet aan bijzondere restricties gebonden, mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring vóór het moment waarop verweerder de rechtbank door middel van een kennisgeving op de hoogte stelt van die maatregel. Eiser heeft, door beroep in te stellen tegen de oplegging van de maatregel, derhalve gebruik gemaakt van zijn, in wet en verdrag vastgelegde, recht om zich tot de -in casu- vreemdelingenrechter te wenden. Als gevolg van het enkel instellen van dit beroep dient de rechtbank haar oordeel te geven over de rechtmatig van de onderhavige vrijheidsbeneming,
2.3. Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
2.5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
2.6. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, terwijl eiser voorts geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft. Voorts heeft eiser zich niet gemeld bij de korpschef tijdens zijn verblijf in Nederland en heeft hij hier te lande geen middelen van bestaan. Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
2.7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat blijkens het ambtelijk verslag van 22 september 2004, per faxbericht van 23 september 2004 door verweerder ingezonden, eiser niet meewerkt aan uitzetting naar China en dat door verweerder getracht zal worden eiser te claimen bij de Italiaanse autoriteiten omdat eiser mogelijk ook een verblijfsvergunning in Italië beschikt. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
2.8. Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
2.9. Het hiervoor overwogene brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
2.10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
2.11. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Goris als griffier en uitgesproken op 30 september 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 1 oktober 2004