ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3498

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 04/1143
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op tariefsverhogingen door Kabelexploitatie Maatschappij Rijnland B.V. en N.V. Casema in de gemeente Leiden

In deze zaak vorderde de gemeente Leiden in kort geding een verbod op de Kabelexploitatie Maatschappij Rijnland B.V. en N.V. Casema om hogere tarieven in rekening te brengen dan de door de gemeente goedgekeurde tarieven. De gemeente vorderde ook dat reeds doorgevoerde tariefsverhogingen ongedaan gemaakt zouden worden en geïncasseerde bedragen terugbetaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen de partijen, die dateert van 22 februari 1994, bepaalt dat wijzigingen in de abonnementsprijs alleen met goedkeuring van de gemeente kunnen plaatsvinden. Gedaagden hadden de gemeente niet tijdig om goedkeuring gevraagd en waren derhalve niet gerechtigd om de tarieven te verhogen. De rechter oordeelde dat de door gedaagden voorgestelde tariefsverhoging in strijd was met de overeenkomst en dat de gemeente niet had ingestemd met de verhoging. De rechter verbood gedaagden om hogere tarieven in rekening te brengen en oordeelde dat de doorgevoerde verhogingen ongedaan gemaakt moesten worden. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke zouden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/1143 van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Leiden,
zetelend te Leiden,
eiseres,
procureur mr. R. Lever,
tegen:
1. de besloten vennootschap Kabelexploitatie Maatschappij Rijnland B.V.,
gevestigd te Leiden,
2. de naamloze vennootschap N.V. Casema,
gevestigd te 's-Gravenhage,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. D.J. Oranje te Amsterdam.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 september 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 22 februari 1994 heeft eiseres de centrale antenne inrichting (hierna: de CAI) in de gemeente Leiden verkocht aan gedaagde sub 1. De overeenkomst trad, met terugwerkende kracht, in werking op 1 januari 1994 en heeft een looptijd van 25 jaar.
1.2. Gedaagde sub 1 is thans een 100% dochtervennootschap van gedaagde sub 2. De aandelen in gedaagde sub 1 zijn omstreeks 1998 met toestemming van eiseres overgedragen aan gedaagde sub 2.
1.3. Gedurende de looptijd van bedoelde overeenkomst behoudt eiseres zeggenschap over wijzigingen van de abonnementsprijs voor het gebruik van de CAI. Artikel 4.4 van de overeenkomst bepaalt terzake het volgende:
"De abonnementsprijs voor het basispakket en wijzigingen daarvan worden door KMR [gedaagde sub 1, toevoeging voorzieningenrechter] vastgesteld en daarna ter goedkeuring aangeboden aan de gemeente, voorzien van de stukken die toetsing aan de uitgangspunten van artikel 4.3 voor de gemeente mogelijk maakt. Indien de gemeente niet binnen zes weken na ontvangst van het goedkeuringsverzoek schriftelijk heeft bericht dat bedoelde goedkeuring is onthouden, wordt de door KMR vastgestelde prijs geacht te zijn goedgekeurd."
1.4. Vanaf 1999 wordt door partijen onderhandeld over beëindiging van de overeenkomst. Dit heeft nog niet tot definitieve afspraken daaromtrent geleid.
1.5. Bij brief van 11 februari 2004 hebben gedaagden aan eiseres meegedeeld dat zij het tarief per 1 april 2004 verhogen naar € 10,27 inclusief btw.
1.6. In een brief van 23 februari 2004 heeft de advocaat van eiseres aan gedaagden bericht dat eiseres niet akkoord gaat met de aangekondigde tariefsverhoging.
1.7. Gedaagden hebben bij brief van 13 april 2004 aan eiseres meegedeeld dat de aangekondigde tariefsverhoging per 1 april 2004 voorlopig opgeschort wordt.
1.8. Bij brief van 22 april 2004 hebben gedaagden een voorstel gedaan om tot beëindiging van de overeenkomst te komen.
1.9. Op 9 juni 2004 heeft nader overleg tussen partijen plaatsgevonden. Het verslag van die bespreking vermeldt dat eiseres (in de persoon van de heer [betrokkene 1]) aan gedaagden om de garantie heeft gevraagd dat zij in de vakantieperiode niet onverhoeds de tarieven alsnog zullen verhogen. Omtrent de reactie van gedaagden op dat verzoek is in bedoeld verslag het volgende opgenomen:
"Als voor vrijdag 11 juni a.s. vóór 12.00 uur geen ander bericht via de heer [betrokkene 2] is ontvangen, zegt Casema toe in de vakantieperiode niet tot tariefsverhoging te zullen besluiten."
1.10. Bij brief van 11 juni 2004 bevestigen gedaagden dat de tarieven niet per 1 juli a.s. zullen worden verhoogd en dat de aangekondigde tariefsverhoging vooralsnog opgeschort blijft. Gedaagden verzoeken eiseres in deze brief om op of omstreeks 10 juli 2004 te reageren op het onder 1.8 bedoelde voorstel.
1.11. Eiseres heeft in een brief van 4 juli 2004 inhoudelijk gereageerd op het voorstel van gedaagden. Voorts bevestigt eiseres in die brief de toezegging van gedaagden om in de komende vakantieperiode geen eenzijdige tariefsverhogingen te zullen doorvoeren.
1.12. In een brief van 20 juli 2004 verzoeken gedaagden eiseres om goedkeuring van een gefaseerde tariefsverhoging tot € 10,27 inclusief btw en vervolgens, vanaf het moment dat de modernisering van het netwerk is afgerond, tot € 13,14 inclusief btw.
1.13. Gedaagden hebben eiseres bij brief van 1 september 2004 bericht dat de onder 1.12 bedoelde tariefsverhoging geacht wordt door eiseres te zijn goedgekeurd, nu zij niet binnen de contractueel voorgeschreven termijn van zes weken op het verzoek tot goedkeuring van die tariefsverhoging heeft gereageerd.
1.14. Bij brief van 8 september 2004 heeft eiseres via haar advocaat meegedeeld niet akkoord te gaan met de door gedaagden voorgestelde tariefsverhoging.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagden primair te verbieden om hangende een door eiseres aanhangig te maken bodemprocedure hogere tarieven dan de door eiseres goedgekeurde tarieven in rekening te brengen, eventueel reeds doorgevoerde tariefsverhogingen ongedaan te maken en geïncasseerde tariefsverhogingen terug te betalen. Subsidiair vordert eiseres gedaagden te veroordelen een deugdelijke bankgarantie dan wel een waarborgsom te verstrekken van € 1.500.000,--. Al het voorgaande op straffe van een dwangsom.
Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Bij het aangaan van de overeenkomst is door partijen als uitgangspunt genomen dat de abonnementsprijs die eiseres op dat moment in rekening bracht kostendekkend is. Afgesproken is dat het principe van kostendekkende exploitatie gehandhaafd zal blijven. Gedaagden wensen de overeenkomst met eiseres te beëindigen om de vrije hand te hebben in het bepalen van de tarieven. De door gedaagden gewenste tariefsverhoging is in strijd met de uitgangspunten van de overeenkomst en wordt door eiseres niet goedgekeurd. Zolang de overeenkomst nog van kracht is hebben gedaagden de goedkeuring van eiseres nodig voor wijzigingen in het tarief. Ondanks toezeggingen van gedaagden om in de vakantieperiode geen eenzijdige tariefsverhoging door te voeren hebben zij per brief van 20 juli 2004 een gefaseerde tariefsverhoging ter goedkeuring aan eiseres aangeboden. In verband met de vakantieperiode en verhuisperikelen kon eerst op 31 augustus 2004 ambtelijk overleg plaatsvinden over deze brief. Dat zij niet binnen de vereiste zes weken op de voorgestelde tariefsverhoging heeft gereageerd mag er daarom niet toe leiden dat gedaagden deze verhoging door mogen voeren.
Bovendien heeft eiseres gedaagden al eerder, per brief van haar raadsman van 23 februari 2004, laten weten niet met een eerder, gelijkluidend, voornemen de tarieven te verhogen akkoord te gaan. Bij het verzoek van gedaagden van 20 juli 2004 zaten voorts niet de stukken die nodig zijn om de voorgestelde verhoging te kunnen toetsen aan de uitgangspunten van de overeenkomst. Op grond van het voorgaande zijn gedaagden niet gerechtigd om het tarief overeenkomstig hun voorstel te wijzigen.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Bij de beoordeling van de in geschil zijnde tariefsverhoging dient de overeenkomst van 22 februari 1994 uitgangspunt te zijn. Op grond van het bepaalde in de overeenkomst kan het tarief in beginsel alleen gewijzigd worden met goedkeuring van eiseres. Indien eiseres niet binnen zes weken op een verzoek tot goedkeuring van een tariefswijziging reageert wordt de voorgestelde wijziging geacht door haar te zijn goedgekeurd.
3.2. Gedaagden wensen het tarief voor het gebruik van het kabelnetwerk te verhogen, in eerste instantie tot € 10,27 inclusief btw. Eiseres heeft gedaagden reeds in februari 2004 laten weten dat dit tarief naar haar oordeel in strijd met de uitgangspunten van de overeenkomst is.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat gedaagden op verzoek van eiseres hebben toegezegd om tijdens de vakantieperiode niet tot een tariefsverhoging te besluiten. Daarmee is een aanvullende overeenkomst tot stand gekomen met een van de oorspronkelijke overeenkomst afwijkende regeling voor de wijziging van het tarief. Partijen verschillen van mening over de strekking van die aanvullende overeenkomst. Namens eiseres is ter zitting toegelicht dat in de vakantieperiode niet of nauwelijks gemeentelijke besluitvorming mogelijk is. Om die reden waren wijzigingen van het tarief in die periode niet mogelijk, aldus eiseres. Gedaagden hebben betoogd dat zij slechts bedoeld hebben om toe te zeggen dat zij de tarieven niet eenzijdig zouden aanpassen (dat wil zeggen: zonder voorafgaand voorstel aan de gemeente). Gelet op de inhoud van het onder 1.9 bedoelde besprekingsverslag en de daarop volgende correspondentie tussen partijen (zie de onder 1.10 en 1.11 bedoelde brieven) is voorshands voldoende aannemelijk dat partijen hebben willen afspreken dat tijdens de vakantieperiode de tarieven niet gewijzigd zouden worden. Tot de vakantieperiode dienen in ieder geval de maanden juli en augustus 2004 gerekend te worden, zodat gedaagden eiseres op 20 juli 2004 niet een termijn van zes weken hadden mogen stellen waarbinnen op het voorstel om het tarief te wijzigen gereageerd had moeten worden.
3.4. In dit licht bezien had het ook op de weg van gedaagden gelegen om eiseres te rappelleren voordat zij een beroep deden op de fictieve goedkeuring van de tarieven. Dit geldt temeer nu eiseres reeds in februari 2004 aan gedaagden heeft laten weten dat zij verhoging van het tarief naar € 10,27 inclusief btw in strijd met de uitgangspunten van de overeenkomst acht. Dat gedaagden redenen hadden om te veronderstellen dat eiseres daar eind juli 2004 anders over dacht is gesteld noch gebleken. Gedaagden behoorden redelijkerwijze dan ook te begrijpen dat het uitblijven van een (tijdige) reactie van eiseres niet bij voorbaat betekende dat zij alsnog akkoord ging met de voorgestelde tariefsverhoging.
3.5. Ten overvloede wordt overwogen dat eiseres wel deels verantwoordelijk is voor de thans ontstane situatie. Haar kan verweten worden dat zij niet adequaat heeft gereageerd op het verzoek om goedkeuring van gedaagden. Eiseres had gedaagden na ontvangst van het goedkeurinsgverzoek in ieder geval kunnen berichten dat in verband met de vakantieperiode niet tijdig daarop beslist kon worden. Door in het geheel niet te reageren heeft bij gedaagden wellicht het idee post kunnen vatten dat eiseres het verzoek om goedkeuring terzijde had geschoven. Aan dit nalaten van eiseres kan - in onderling verband bezien met de onder 3.3 bedoelde aanvullende overeenkomst - voorshands echter niet het gevolg worden verbonden dat de tariefsverhoging (fictief) is goedgekeurd.
3.6. Op grond van het voorgaande komt gedaagden rechtens geen beroep toe op het bepaalde in artikel 4.4 van de overeenkomst omtrent de fictieve goedkeuring. De door gedaagden per 1 oktober 2004 doorgevoerde tariefsverhoging dient dan ook ongedaan te worden gemaakt. De vorderingen zullen in zoverre dus worden toegewezen.
3.7. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze als hierna vermeld.
3.8. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.9. Op praktische gronden wordt de termijn waarbinnen gedaagden de eventueel geïncasseerde bedragen dienen te restitueren op vier weken na betekening gesteld.
3.10. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Verbiedt gedaagden om aan een of meer van haar abonnees binnen het kabelnet in de gemeente Leiden hangende de door eiseres aanhangig te maken bodemprocedure hogere tarieven in rekening te brengen dan de per 1 januari 2004 door eiseres goedgekeurde tarieven dan wel naderhand door eiseres goedgekeurde tarieven;
Veroordeelt gedaagden om, indien zij de per 1 oktober 2004 aan eiseres aangezegde tariefsverhogingen hebben doorgevoerd, deze tariefsverhogingen ongedaan te maken;
Veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de eventueel reeds geïncasseerde tariefsverhogingen per 1 oktober 2004 terug te betalen dan wel te verrekenen;
Veroordeelt gedaagden tot betaling van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
Bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.8 is vermeld;
Veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.027,78, waarvan € 703,-- aan salaris procureur, € 241,-- aan griffierecht en € 83,78 aan dagvaardingskosten;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
mg