ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3697

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/12252
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling en de afwijzing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2004 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor asiel door een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Eiser, een Congolese jongeman geboren in 1985, had op 22 juli 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, welke op 29 januari 2003 werd afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op een amv-vergunning, omdat hij tijdens zijn aanvraag nog minderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet voldoende had gemotiveerd waarom eiser geen amv-vergunning had kunnen krijgen gedurende zijn minderjarigheid. De rechtbank concludeerde dat eiser belang had bij zijn beroep tegen het niet verlenen van de vergunning, omdat hij mogelijk rechtmatig verblijf had kunnen hebben indien de vergunning ten onrechte was onthouden. De rechtbank verklaarde het beroep met registratienummer AWB 03/54277 gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 16 september 2003, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard. De rechtbank droeg verweerder op om binnen veertien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Het beroep met registratienummer AWB 03/12252 werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en het griffierecht van € 116. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep tegen de afwijzing van de vergunning schorsende werking had.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 12252 BEPTDN H (beroepszaak asiel)
AWB 03 / 54277 BEPTDN F (beroepszaak regulier)
AWB 03 / 54284 BEPTDN F (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1985, van Kongolese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.H.C.M. Nollen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 29 januari 2003 is de aanvraag van eiser van 22 juli 2002 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 25 februari 2003 beroep ingesteld (AWB 03/12252).
1.2 Bij voornoemd besluit van 29 januari 2003 heeft verweerder ambtshalve overwogen eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ (amv) te verlenen. Het hiertegen ingediende bezwaar van 25 februari 2003 is bij besluit van 16 september 2003 ongegrond verklaard. Tegen het besluit op bezwaar heeft eiser op 13 oktober 2003 beroep ingesteld (AWB 03/54277).
1.3 Bij verzoekschrift van 13 oktober 2003 heeft eiser verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist (AWB 03/54284).
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 mei 2004. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de door eiser ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het ambtshalve niet verlenen van een amv-vergunning in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of de besluiten de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
Ten aanzien van de beroepszaak asiel (AWB 03/12252)
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden. Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd.
Hij is afkomstig uit Kinshasa en behoort tot de Bangala stam. In de periode 1996-1997 werkte eisers vader voor Mobutu als veiligheidsagent op de ambassade van Zaïre in Dar es Salaam en werd eiser verzorgd door B. Toen Kabila aan de macht kwam, werd eisers vader veiligheidsagent van de RCD-Goma. Eind 2001 is eisers vader opgepakt door militairen van de RCD-Goma omdat hij ervan werd beschuldigd geheime informatie aan de Rwandezen te hebben doorgespeeld. Eisers vader werd na een week vrijgelaten, maar werd in de gaten gehouden door mensen van de RCD-Goma. In de nacht van 17 april 2002 kwamen er militairen naar eisers ouderlijk huis en werden zijn vader en stiefmoeder ondervraagd. Eiser en zijn broer konden via het raam vluchten en zijn naar een vriend van eisers vader gegaan, meneer C genaamd. De volgende ochtend is C naar eisers huis gegaan. Bij terugkomst vertelde hij aan eiser en zijn broer dat hun ouders waren vermoord. Meneer C is samen met eiser en zijn broer naar Oeganda gegaan, alwaar ze twee of drie weken in een hotel hebben verbleven. Eisers broer is vanuit dit hotel ontvoerd.
Eiser wordt gezocht omdat de militairen denken dat eisers vader geheime informatie aan eiser en zijn broer heeft doorgegeven. Eiser heeft ook problemen vanwege zijn afkomst. Sinds de val van het bewind van Mobutu worden mensen van de Bangala stam lastiggevallen en uitgescholden.
2.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw heeft overgelegd. Gelet hierop wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hieruit volgt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.5 Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat er geen sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, nu hij een geboorteakte heeft overgelegd en zijn verklaringen omtrent zijn reis gedetailleerd en verifieerbaar zijn.
Voorts zijn eisers verklaringen omtrent zijn vrees voor vervolging door RCD-Goma voldoende consistent en geloofwaardig. Het UNHCR Handboek schrijft voor dat het relaas van minderjarigen op een andere manier beoordeeld dient te worden dan het relaas van een volwassene. Er is onvoldoende rekening gehouden met eisers minderjarigheid. Bij terugkeer naar zijn land van herkomst heeft eiser te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft geen vestigingsalternatief in Kinshasa en is niet veilig in een ander deel van de Democratische Republiek Congo (DRC) in verband met zijn familieachtergrond. Eiser is gevlucht vanwege het risico van vervolging en onmenselijke behandeling in een acute levensbedreigende situatie, waarbij hem de politieke positie van zijn vader en zijn etnische afkomst werd aangerekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Verweerder heeft kunnen overwegen dat de door eiser overgelegde kopie van zijn geboorteakte niet kan worden aangemerkt als identiteitsdocument. In C1/5.8.2. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder immers als beleid geformuleerd dat een identiteitsdocument een officieel door de overheid afgegeven document is, voorzien van een pasfoto en geboorteplaats en -datum van de betrokkene. De door eiser overgelegde kopie geboorteakte voldoet hier niet aan. Voorts kan van dit document, nu het om een kopie gaat, niet worden vastgesteld of het echt is. Eiser heeft geen andere documenten waaruit zijn identiteit of nationaliteit kan blijken en evenmin documenten betreffende zijn reisroute overgelegd.
Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat dit aan eiser kan worden toegerekend. Uit het relaas van eiser blijkt immers dat hij over een paspoort heeft beschikt. Daarbij mocht verweerder eisers relaas over zijn reis onvoldoende gedetailleerd achten, nu hij – onder meer – niet kan verklaren waar hij met het vliegtuig is geland. Dat hij heeft verklaard te zijn gevlogen met Kenya Airways, mocht verweerder onvoldoende achten. Mede in het licht van het feit dat eiser bij binnenkomst in Nederland 17 jaar oud was, mocht verweerder meer informatie van hem verwachten.
Verweerder heeft eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw kunnen tegenwerpen.
2.7 Verweerder heeft mede in het licht van het voorgaande in redelijkheid kunnen overwegen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is.
Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de DRC van 15 april 2002 blijkt immers dat de RCD Goma wordt gesteund door Rwanda. Dit strookt niet met eisers verklaring dat zijn vader is omgebracht door militairen van de RCD Goma, omdat hij geheime informatie aan Rwanda zou hebben doorgespeeld. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijf in de periode 1998 – 2000. In het eerste gehoor verklaart eiser in eerste instantie dat hij in 2000 vanuit Nairobi naar Goma is gegaan. Vervolgens verklaart hij in 1998 naar Goma te zijn verhuisd en houdt dat ook vol na met zijn eerdere verklaring te zijn geconfronteerd. In het nader gehoor verklaart hij echter weer dat hij in 2000 naar Goma is gegaan. Zijn reactie dat het zijn vader was die in 1998 naar Goma ging, mocht verweerder in redelijkheid onvoldoende achten, nu dit evenmin valt te rijmen met hetgeen hij in zijn eerste gehoor heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kunnen onthouden.
2.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder evenmin aannemelijk moeten achten dat eiser bij uitzetting een risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, zodat verweerder eiser ook geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw had hoeven verlenen.
2.9 Nu verweerder het relaas van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig mocht achten, hoefde verweerder evenmin aanleiding te zien om eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw te verlenen.
2.10 Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.
2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
Ten aanzien van de beroepszaak regulier (AWB 03/54277)
2.12 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser geen aanspraak kan ontlenen aan het amv-beleid. Hij is immers meerderjarig en voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een amv-vergunning. Het bijzondere overgangsrecht van artikel 9.4 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en uitgewerkt in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/33 is niet op eiser van toepassing, omdat zijn aanvraag niet dateert van vóór 4 januari 2001.
2.13 Eiser heeft aangevoerd dat hij vanaf zijn aanvraag op 22 juli 2002 in het bezit had moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning als amv. Gelet hierop maakt eiser aanspraak op een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Hij heeft in zijn land van herkomst geen sociaal vangnet en geen enkel aanknopingspunt voor een aanvaardbaar bestaan. De weigering hem een verblijfsvergunning te verlenen en de plicht om terug te keren naar het land van herkomst, betekent dat eiser, gelet op zijn jeugdige leeftijd, wordt geplaatst in een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.14 Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsver-gunning voor bepaalde tijd te verlenen. In artikel 3.6, onder c, Vb is bepaald dat een dergelijke vergunning onder meer kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Op grond van artikel 3.56 Vb kan een amv-vergunning als bedoeld in artikel 14 Vw worden verleend ‘aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet is afgewezen, ( …. ) b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.’
In artikel 3.51, eerste lid, Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier onder de beperking verband houdende met voortgezet verblijf onder meer kan worden verleend aan een vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een amv-vergunning.
In artikel 3.52 Vb is bepaald dat in andere gevallen dan genoemd in artikel 3.51 Vb, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling ‘die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.’
2.15 Gegeven de bevoegdheid van verweerder om op grond van artikel 3.52 Vb een verblijfsvergunning te verlenen voor voortgezet verblijf ook als sprake is van minder dan drie jaar rechtmatig verblijf als – in dit geval – amv, heeft eiser belang bij zijn beroep tegen het niet verlenen van een amv-vergunning. Indien verweerder hem immers ten onrechte geen amv-vergunning heeft verleend en daartoe voor de periode dat hij minderjarig was alsnog zou overgaan, heeft eiser – alsnog – rechtmatig verblijf gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Vw en kan hij verweerder verzoeken om een vergunning op grond van 3.52 Vb. Eiser heeft ook gesteld aanspraak te (willen) maken op een vergunning voor voortgezet verblijf. Daarbij is van belang dat uit de Vreemdelingenwet of het Vreemdelingenbesluit niet kan worden afgeleid dat eiser niet alsnog een amv-vergunning zou kunnen worden verleend over de periode vanaf zijn aanvraag totdat hij meerderjarig werd.
Dat betekent dat de rechtbank zal toetsen in hoeverre verweerder eiser gedurende zijn minderjarigheid een amv-vergunning heeft kunnen onthouden.
2.16 In het besluit van 29 januari 2003 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser opvang heeft bij Sammy Mayala, zodat er geen aanleiding is hem een amv-vergunning te verlenen. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit verlaten. Verweerder volgt eiser in zijn stellingname in bezwaar dat er niet vanuit kan worden gegaan dat hij adequate opvang heeft bij Sammy Mayala, nu hij sinds 1997 geen contact meer heeft met Sammy Mayala en ook niet meer op de hoogte is van zijn adres. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser meerderjarig was geworden. Ook ter zitting heeft verweerder desgevraagd geen nader standpunt ingenomen waarom eiser – gedurende zijn minderjarigheid – niet in aanmerking kwam voor een amv-vergunning.
2.17 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom eiser gedurende zijn minderjarigheid niet in aanmerking kwam voor een amv-vergunning. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:12 Awb. Het beroep met registratienummer AWB 03/54277 zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.18 De verdere grieven van eiser behoeven geen bespreking meer.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening (AWB 03/54284)
2.19 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.20 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Wat betreft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een van de partijen te veroordelen in de kosten, nu het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn vergunning voor bepaalde tijd asiel op grond van artikel 82 Vw schorsende werking heeft.
2.21 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het voor het beroep betaalde griffierecht € 116,- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep met registratienummer AWB 03/12252 ongegrond;
3.2 verklaart het beroep met registratienummer AWB 03/54277 gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 september 2003;
3.3 draagt verweerder op binnen veertien weken na datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser van 25 februari 2003 te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem dient te vergoeden;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 116,-.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2004, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol als griffier.
afschrift verzonden op: 29 september 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.