RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/1107 van:
1.[eiser sub 1],
2.[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisers,
procureur mr. J.P. van den Berg,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. E.C.M. Schippers.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 oktober 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eisers wonen sinds medio 2003 aan de [adres], gemeente [gemeente]. De woning, waarvoor eisers op 30 januari 2002 een bouwvergunning hebben aangevraagd, is gelegen in de directe omgeving van de rijksweg A4 en de -kruisende- provinciale weg N446.
1.2. In de omgeving van de woning van eisers wordt gewerkt aan de verbreding van de A4 en aan de aanleg van het spoor van de Hoge Snelheids Lijn Zuid (HSL Zuid) en in verband met die werkzaamheden aan de aanpassing van de aansluiting van de N446 met de A4.
1.3. Voormelde werkzaamheden zijn neergelegd in het Tracébesluit HSL-Zuid van 15 april 1998 (hierna: TB HSL-Zuid), dat voorziet in de aanleg van de HSL, en het Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden van 27 april 1998 (TB A4 1998), dat voorziet in de verbreding van de A4 en in de reconstructie van de aansluiting van de N446 met de A4, gevolgd door het Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2000 van 31 mei 2001 (TB A4 2000).
1.4. In het TB A4 1998 zijn onder meer de volgende afwijkingsbepalingen (bestaande uit een uitmeetbepaling en een flexibiliteitsbepaling) opgenomen:
"Het ontwerp van rijksweg 4 is op de betreffende tracékaarten binnen de A4-zone aangegeven. Gelet op de mate van nauwkeurigheid waarmee het ontwerp is uitgewerkt, kan het definitieve ontwerp hiervan met de volgende marges afwijken: 0,5 m omhoog, 1,5 m omlaag en 2 m naar weerszijden. Voorts geldt dat, indien de verdere technische uitwerking dat vereist of het beschikbaar komen van innovatieve uitvoeringswijzen en/of kostenbesparende bouwmethoden dat wenselijk maken, het weergegeven ontwerp -zolang het binnen de desbetreffende bestemmingen blijft - kan worden gewijzigd. Uitgangspunt daarbij is dat uit dergelijke wijzigingen geen nadelige gevolgen voortvloeien voor de omgeving. Zo mogen de aanpassingen aan het ontwerp niet tot gevolg hebben dat vastgestelde geluidgrenswaarden worden overschreden."
1.5. In verband met een wijziging in de plannen voor de reconstructie van de N446 (gekozen werd voor een loodrechte in plaats van een schuinliggende oversteek van de A4) heeft gedaagde op 31 januari 2003 Burgemeester & Wethouders (B & W) van Leiderdorp verzocht om een vrijstelling ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat deze wijziging, voorzover hier van belang, op twee plaatsen de grenzen van het TB A4 1998 en het TB A4 2000 overschreed.
1.6. Bij besluit van 12 juni 2003 is voormelde vrijstelling verleend en op basis van die vrijstelling is op 28 oktober 2003 een bouwvergunning verleend voor het te realiseren viaduct over de A4.
1.7. Bij brief van 16 april 2004 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 12 juni 2003 van B & W van Leiderdorp tot verlening van de door gedaagde gevraagde vrijstelling.
1.8. Bij brief van 6 september 2004 hebben B & W van Leiderdorp eisers medegedeeld dat zij hebben besloten om het advies van de Commissie Bezwaarschriften over te nemen en het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk te verklaren wegens termijnoverschrijding.
1.9. Bij brief van 19 april 2004 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit om een bouwvergunning te verlenen voor het viaduct.
1.10. Bij beslissing van 30 juli 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep.
1.11. Bij beschikking van 12 februari 2004 is aan gedaagde een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (WBR).
1.12. Het door eisers tegen deze beschikking ingestelde beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2004 ongegrond verklaard.
1.13. In april 2004 is door en in opdracht van de Projectorganisatie HSL-Zuid een akoestisch onderzoek verricht naar de effecten van de werkzaamheden voor de woning van eisers. De bevindingen zijn vermeld in een rapport van 3 mei 2004.
1.14. Eisers hebben vervolgens een tegenonderzoek laten uitvoeren door Bureau Peutz. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 juni 2004.
1.15. Gedaagde heeft daarna een onafhankelijk bureau, ingenieursbureau DHV, ingeschakeld, dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van eisers ten gevolge van het aangepaste ontwerp heeft onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 september 2004.
1.16. Bij brief van 30 juni 2004 hebben eisers gedaagde gesommeerd met onmiddellijke ingang de onder 1.2 vermelde werkzaamheden stil te leggen in verband met strijdigheid met de Wet Geluidhinder en het ontbreken van juridische grondslag voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de A4 en de N446.
1.17. Gedaagde heeft aan die sommatie niet voldaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen -zakelijk weergegeven- gedaagde op straffe van een dwangsom te veroordelen de werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie van de N446 te staken en gestaakt te houden.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
De reconstructie van de N446 wordt ingrijpend anders uitgevoerd dan is omschreven en aangegeven in het TB A4 1998 en het TB A4 2000. Hierdoor komt de N446 ten opzichte van de eerdere plannen aanmerkelijk dichter bij de woning van eisers te liggen. Bovendien bestaat de weg ter plaatse voor een groot deel uit een uit meerdere rijstroken bestaand verkeersplein (ovonde) met een aantal op- en afritten waarvan verwacht mag worden dat dit zeer druk bereden zal worden. Dat betekent dat eisers geconfronteerd zullen worden met een hoger gelegen drukke weg en een hoger gelegen druk verkeersplein, dat bovendien 55 meter dichter bij hun woning komt te liggen dan de in het TB A4 2000 voorziene rotonde. Eisers zijn bij de aankoop van hun bouwkavel en de realisering van hun bouwplannen afgegaan op de plannen in het TB A4 1998 en het TB A4 2000. Eisers zijn ook afgegaan op de aan deze plannen gerelateerde geluidscontouren.
Gedaagde doet ten onrechte een beroep op de zogenaamde flexibiliteitsbepaling in TB A4 1998. Nog daargelaten de vraag of deze flexibiliteitsbepaling ook geldt voor het TB A4 2000 kan een ingrijpende planaanpassing als hier aan de orde niet onder een dergelijke flexibiliteitsbepaling vallen. De in het TB aangegeven marges voor afwijkingen worden namelijk zeer ruim overschreden. Het gaat hier bovendien ook niet om een technische aanpassing van het ontwerp zoals vereist in de bepaling. Voorts valt het gewijzigde ontwerp niet binnen de bestemmingen, nu voor gedeelten van de gewijzigde plannen vrijstellingen nodig waren. De wijzigingen hebben bovendien nadelige gevolgen voor de omgeving. Daarnaast is sprake van een toename van de geluidsoverlast.
De uitvoering van de werkzaamheden is derhalve in strijd met de Wet Geluidhinder en in strijd met het TB A4 2000. Het TB biedt geen grondslag voor de uitvoering van de werkzaamheden, de werkzaamheden zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de werkzaamheden worden uitgevoerd in afwijking van de verleende vrijstellingen en vergunningen. Gedaagde handelt derhalve onrechtmatig jegens gedaagde.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Kort gezegd voert hij het volgende aan.
De werkzaamheden voor de reconstructie van de N446 zijn niet onrechtmatig. De reconstructie past merendeels binnen het TB A4 1998 en het TB A4 2000. De flexibiliteitsbepaling biedt voldoende ruimte met uitzondering van twee plaatsen waar de reconstructie niet past binnen de TB's. Voor die plaatsen is een vrijstelling verleend door B & W van Leiderdorp. Deze vrijstelling vormt de aanvullende planologische basis voor de reconstructie. Bij de aanvraag van de vrijstellling is een heel klein stukje grond over het hoofd gezien. De werkzaamheden daar (de aanleg van het viaduct) worden gedekt door de bouwvergunning. De tracébesluiten, de vrijstelling en de bouwvergunning zijn onherroepelijk. De inhoud van die besluiten kan niet meer aan de orde komen. De rechtmatigheid van die besluiten is een gegeven. De uitvoering van de werkzaamheden is in overeenstemming met de vrijstelling, de bouwvergunning en de WBR-vergunning.
De belangen van eisers rechtvaardigen bovendien niet een ordemaatregel als thans gevorderd.
Voorzoveel nodig doet de Staat een beroep op artikel 6:168 BW. Met het voltooien van de reconstructie, als onlosmakelijk onderdeel van de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding van de A4, is een zwaarwegend maatschappelijk belang gemoeid op grond waarvan eisers de werkzaamheden moeten dulden.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat gedaagde heeft betoogd dat de bepalingen in het TB A4 1998 onverkort in stand blijven met uitzondering van de door de Afdeling vernietigde delen en de delen die ambtshalve zijn gewijzigd in het TB A4 2000. Het TB A4 2000 dient volgens gedaagde te worden beschouwd als aanvulling op en een wijziging ten opzichte van (onderdelen van) het TB A4 1998. Nu eisers dat onvoldoende hebben weersproken wordt ervan uitgegaan dat beide TB's (met de door gedaagde aangegeven uitzonderingen) van toepassing zijn op het onderhavige geschil en dat de onder 1.4 vermelde afwijkingsbepaling derhalve ook geldt voor het TB A4 2000.
3.2. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de wijzigingen die gedaagde heeft aangebracht in de plannen in de TB's van 1998 en 2000 zijn toegestaan op grond van de in het TB A4 1998 opgenomen flexibiliteitsbepaling, zoals deze op grond van de uitspraak van de Raad van State van 6 september 1999 begrepen moet worden, namelijk dat de onder 1.4 weergegeven afwijkingsbepaling een uitmeetbepaling bevat die geldt naast de daarin ook opgenomen flexibiliteitsbepaling.
Gedaagde heeft de stelling van eisers dat hem bij de aanpassing van het ontwerp geen beroep toekomt op die bepaling uitdrukkelijk betwist. Volgens gedaagde is die bepaling voor een situatie als deze geschreven en wordt aan de in de bepaling gestelde voorwaarden voldaan.
3.3. Gelet op hetgeen door partijen over en weer is betoogd valt niet uit te sluiten dat gedaagde bij de aanpassing van de werkzaamheden niet aan de voorwaarden van de flexibiliteitsbepaling heeft voldaan, hetgeen tot het oordeel zou kunnen leiden dat gedaagde onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld. De bepaling vereist namelijk onder meer dat de wijziging binnen de desbetreffende bestemmingen blijft, terwijl het gewijzigde ontwerp van gedaagde op twee plaatsen het gebied, dat door de TB 's wordt bestreken, overschrijdt. Uit het oogpunt van rechtsbescherming is niet aannemelijk dat die overschrijding kan worden gerepareerd door vrijstelling ex artikel 19 WRO te verzoeken.
Zelfs al zou echter thans zonder meer vaststaan dat gedaagde met de wijziging van zijn plannen in strijd heeft gehandeld met de in het TB A4 1998 opgenomen flexibiliteitsbepaling dan volgt de voorzieningenrechter gedaagde in zijn verweer dat met het voltooien van de reconstructie van de N446 een zwaarwegend maatschappelijk belang is gemoeid. Gedaagde heeft in dat verband onweersproken aangevoerd dat stillegging van de werkzaamheden gepaard gaat met stagnatie in de werkzaamheden aan de A4 en aan de HSL-Zuid, met alle (grote) financiële gevolgen van dien. Tegen die achtergrond wordt geoordeeld dat eisers, in het geval van bedoelde veronderstelde onrechtmatigheid, de werkzaamheden moeten dulden. Zij behouden dan echter, zoals artikel 6:168 BW bepaalt, hun recht op schadevergoeding.
Daarbij wordt het volgende mede in aanmerking genomen. Gedaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het vanaf medio 2003 duidelijk was dat een andere oplossing was gekozen voor de reconstructie van de N446. Het vrijstellingsbesluit en het besluit tot het verlenen van een bouwvergunning zijn destijds op de voorgeschreven wijze gepubliceerd. Eisers kunnen dan ook niet tegenwerpen dat zij niet van de aanpassingen van het ontwerp op de hoogte waren. Na die besluitvorming is een jaar verstreken waarin van de zijde van eisers geen bezwaren aanhangig zijn gemaakt en waarin de bouwwerkzaamheden aanzienlijk zijn gevorderd zoals gedaagde onweersproken heeft aangevoerd. Aan de westzijde van de A4 zijn de werkzaamheden inmiddels bijna voltooid. De vordering van eisers is derhalve in een zeer laat stadium ingesteld.
3.4. Gezien het voorgaande kunnen de overige stellingen van eisers in het midden blijven nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Zulks geldt ook voor de overige voorwaarden die op grond van de flexibiliteitsbepaling vervuld moeten worden, waaronder begrepen de bepaling ten aanzien van de geluidswaarden. In dat verband zij nog gerelateerd dat gedaagde betoogd heeft dat DHV weliswaar heeft vastgesteld dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van eisers zonder nadere maatregelen de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar dat uit het rapport van DHV tevens is gebleken dat door toepassing van stil asfalt op het weggedeelte ten zuiden van de ovonde aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Gedaagde heeft ter zitting toegezegd dergelijk asfalt op dat weggedeelte aan te brengen.
3.5. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 944,--, waarvan € 703,-- aan salaris procureur en € 241,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.