ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4362
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Interim measures voor Somalische asielzoeker en de toepassing van vrijheidsontnemende maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 september 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een Somalische asielzoeker, aangeduid als eiser. Eiser, geboren in 1962 en afkomstig uit Mogadishu, had op 12 juli 2004 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op dat moment een interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van toepassing was op Somalische asielzoekers, specifiek gericht op leden van minderheidsclans. Echter, in de brief van het EHRM van 31 augustus 2004 werd ook een interim measure genoemd voor een lid van een meerderheidsclan, wat de rechtbank deed twijfelen aan de geldigheid van de vertrekplicht die op eiser rustte.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser een vertrekplicht had, deze niet zonder meer kon worden gehandhaafd in het licht van de bescherming die het EVRM biedt, met name artikel 3, dat verbiedt dat iemand wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 4 september 2004 niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de inhoud van de brief van het EHRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel, ingaande 8 september 2004.
Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 180,-- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming en tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M.E. Sjouke.