Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/37640 VRONTN
V-nr: 130.519.9481
inzake: A, geboren op [...] 1961, van gestelde Libanese nationaliteit,
verblijvende in het Cellencomplex noord-West, eiser,
gemachtigde: mr. M. Renes, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 18 augustus 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij beroepschrift van 20 augustus 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft eiser beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Op 27 augustus 2004 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer Al-Tamimi als tolk in de Arabische taal.
5. De rechtbank heeft op 30 augustus 2004 het onderzoek heropend teneinde nadere inlichtingen van verweerder te verkrijgen. Bij brief van 17 september 2004 heeft verweerder de gevraagde informatie verschaft. Eiser heeft hierop bij brief van 19 september 2004 gereageerd. Partijen hebben de rechtbank in hun brief laten weten dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Hierna heeft de rechtbank op
22 september 2004 het onderzoek gesloten.
1. Namens eiser is ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Eiser had niet in bewaring mogen worden gesteld nu er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn. Eiser heeft vanaf november 2002 reeds twee keer eerder in bewaring verbleven. Hij is toen bij de Egyptische, Libanese en Marokkaanse autoriteiten gepresenteerd. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt nu meer dan een jaar terwijl dit volgens vaste jurisprudentie maximaal een jaar mag zijn. Eiser werkt mee nu hij altijd heeft aangegeven dat hij uit Libanon komt.
Bij brief van 19 september 2004 is namens eiser aangevoerd dat, gelet op de door verweerder gegeven informatie, afgifte van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten na een periode van een jaar een uiterste zeldzaamheid is. Aangezien het onderzoek betreffende eiser op het tijdstip van diens inbewaringstelling reeds langer dan een jaar duurde en omdat zich daarbij geen nieuwe gegevens of omstandigheden aandienden wordt het standpunt gehandhaafd.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De maatregel is rechtmatig opgelegd en heeft tot de opheffing rechtmatig voortgeduurd. Eiser kon -gelet op de gronden die in de maatregel staan vermeld- in bewaring worden gesteld. Eiser heeft van 1 november 2002 tot en met 23 oktober 2003 in bewaring verbleven. Daarna heeft hij van 9 tot en met 16 februari 2004 in strafrechtelijke detentie verbleven en van 23 tot en met 28 april 2004 in vreemdelingrechtelijke bewaring. Er is zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser is op 13 augustus 2003 schriftelijk gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Nadat de aanvraag tot afgifte van een laissez-passer in behandeling is genomen heeft het onderzoek immer voortgeduurd. Er is steeds gerappelleerd; ook in de periodes dat eiser niet in bewaring verbleef. Ook na één à anderhalf jaar worden nog steeds laissez-passers afgegeven. Niet gezegd kan worden dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert.
Bij brief van 17 september 2004 heeft verweerder uiteengezet hoeveel laissez-passers de laatste drie jaren door de Marokkaanse autoriteiten zijn afgegeven en na hoeveel maanden deze zijn verstrekt.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep wegens een ziekenhuisopname van eiser op 27 augustus 2004 is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of de maatregel onrechtmatig is geweest en of er naar aanleiding daarvan gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
4. Namens eiser is aangevoerd dat hij niet in bewaring had kunnen worden gesteld omdat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn nu het verzoek tot afgifte van een laissez-passer inmiddels meer dan een jaar bij de Marokkaanse autoriteiten liep en dan nog amper laissez-passers worden afgegeven. Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 september 2003 (AWB 03/46050 VRONTN) blijkt dat de laissez-passeraanvraag op 23 juli 2003 door de Marokkaanse autoriteiten in behandeling is genomen. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit niet frustreert. Voorts staat in de brief van verweerder van 17 september 2004 het volgende vermeld.
“Verweerder verwijst allereerst naar de bijgevoegde brief van 20 februari 2003. In deze brief zijn de resultaten met betrekking tot de afgifte van laissez-passers (LP’s) door de Marokkaanse autoriteiten van 2000 tot februari 2003 opgenomen. Voor de resultaten na 20 februari 2003 tot heden bericht verweerder u het volgende. (…) De Unit Facilitering en Terugkeer dient aanvragen in bij het Consulaat Generaal in Amsterdam sinds eind 2002. De resultaten van eind 2002 tot heden zijn als volgt: Vanaf eind 2002 tot heden zijn in totaal 140 LP’s afgegeven. Van de zaken zonder enig document maar waarbij een actieve medewerking van de vreemdeling aanwezig was, zijn tot nu toe 38 LP’s toegezegd. De gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken via het Consulaat Generaal te Amsterdam bedraagt 44 dagen.Van de overige onderzoeken waarbij de vreemdeling niet heeft meegewerkt, zijn binnen de gestelde termijn geen exacte cijfers te genereren. Uit informatie van Vreemdelingendienst Rotterdam is het volgende gebleken: Vanaf februari 2003 tot juli 2004 zijn 111 LP’s verstrekt. Zowel in 2003 als in 2004 was de tijd tussen de aanvraag en het verstrekken van de LP’s minder dan 300 dagen. De Vreemdelingendienst Rotterdam heeft geen onderverdeling gemaakt met betrekking tot de mate van medewerking van de vreemdeling.”
In bovengenoemde brief van 20 februari 2003 staat het volgende vermeld.
“De heer Martens van VD Amsterdam deelde mede dat het verstrekken van laissez-passers door de Marokkaanse autoriteiten na een periode van één jaar, net als in het verleden, nog immer geregeld voorkomt. Precieze aantallen kan hij niet noemen, maar wel enkele van de gevallen die hem bekend zijn.”
VD Amsterdam
Datum aanvraag Resultaat
25 april 2001 14 mei 2002
September 2000 September 2001
Oktober 1999 September 2000
December 1999 December 2000
Juli 1999 Augustus 2000
“De heer Klerk van de VD Rotterdam heeft op basis van gegevens van de maanden maart, mei, juli en augustus 2002 meegedeeld dat er op deze lijsten een vijftal zaken voorkomen waarin het onderzoek langer dan een jaar heeft geduurd met een positief onderzoeksresultaat.”
VD Rotterdam
Datum aanvraag Resultaat
17-04-2001 19-03-2002
21-05-2001 13-05-2002
06-08-2001 08-07-2002
20-04-2001 09-08-2002
30-07-2001 24-07-2002
“Daarbij wenst verweerder er nogmaals op te wijzen dat deze gegevens het resultaat zijn van een beperkt onderzoek en dat dit voorbeelden zijn dat er wel degelijk sprake is van laissez-passers na verloop van een jaar.”
Anders dan verweerder oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden om tot de conclusie te komen dat na een jaar na het in behandeling nemen van een laissez-passeraanvraag door de Marokkaanse autoriteiten nog een redelijke kans bestaat dat alsnog een laissez-passer wordt verstrekt. Daartoe acht de rechtbank van belang dat over de periode tot en met februari 2003 geen precieze aantallen konden worden genoemd van laissez-passers die pas na een jaar werden verstrekt en dat slechts drie zaken als (duidelijk) voorbeeld zijn genoemd waarin na een jaar nog een positieve beslissing is genomen. Ten aanzien van de meer recente periode vanaf februari 2003 is het de rechtbank niet gebleken dat er na een jaar nog laissez-passers zijn afgegeven. Gelet hierop is de rechtbank met eiser van oordeel dat reeds vanaf de inbewaringstelling van eiser onvoldoende perspectief op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond.
5. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59, eerste lid, Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard.
6. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van ( 9 keer € 95,-) € 855,-.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 855,- (zegge: achthonderdvijfenvijftig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2004 door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz als griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.