ECLI:NL:RBSGR:2004:AR5197

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753103-04 + 09/037051-04 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Timmermans
  • Beudeker
  • Kroft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk geweld en diefstal met geweld in de woning van het slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het doden van een 61-jarige man in diens woning. De verdachte heeft, na samen cocaïne te hebben gebruikt, het slachtoffer geslagen, gestompt, geschopt en met een scheermes verwond. Na het geweld heeft de verdachte de woning verlaten, waarbij hij een sleutelbos en bankpas van het slachtoffer heeft meegenomen. Het slachtoffer is als gevolg van het toegepaste geweld overleden. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op 15 juli en 21 oktober 2004, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 14 jaar heeft geëist. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte het slachtoffer niet om het leven heeft gebracht, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer in de nacht van 5 op 6 februari 2004 heeft aangevallen en dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, overeenkomt met de verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, diefstal met geweld en poging tot afpersing, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummers 09/753103-04 + 09/037051-04 (gevoegd)
's-Gravenhage, 4 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", P.C.S. Unit 2,
te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 juli 2004 en 21 oktober 2004.
Bij tussenvonnis van 29 juli 2004 is het onderzoek heropent en geschorst.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.K. Folkerts, advocaat te Woerden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr E.I. Schuijer heeft ter terechtzitting d.d. 15 juli 2004 gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 primair telastgelegde feit wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding 09/753103-04 onder 1, 2 en 3 cumulatief telastgelegde feiten en terzake van de hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 subsidiair, en 2 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 3 telastegelegde feit schuldig wordt bevonden zonder oplegging van straf of maatregel.
De officier van justitie mr Mos heeft ter terechtzitting d.d. 21 oktober 2004 gepersisteerd bij voornoemde vordering.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 primair en 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding 09/753103-04 onder 1, 2, 3 cumulatief telastgelegde feiten en de op de dagvaarding 09/037051-04 onder 1 subsidiair en 2 telastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastleggingen voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Door de verdediging is ten aanzien van het op dagvaarding 09/753103-04 onder 1 telastegelegde feit gesteld dat uit het feitencomplex zoals dat in het procesdossier is neergelegd, zou blijken dat verdachte het slachtoffer niet om het leven kan hebben gebracht in de nacht van donderdag 5 februari 2004 op vrijdag 6 februari 2004.
Hiertoe is aangevoerd dat buren van het slachtoffer in de nacht van vrijdag 6 februari 2004 op zaterdag 7 februari 2004 stemmen/lawaai in het huis van het slachtoffer zouden hebben gehoord, dat het slachtoffer door zijn broer [broer van slachtoffer] nog op vrijdag 6 februari 2004 zou zijn gezien, dat het slachtoffer diezelfde vrijdagavond nog door verschillende mensen bij getuige [getuige 1] thuis zou zijn gezien en dat gelet op de verslagen van de deskundigen het slachtoffer in de nacht van vrijdag 6 februari op zaterdag 7 februari 2004 moet zijn overleden.
De rechtbank weerlegt dit verweer. Zij overweegt ten aanzien van het gebezigde bewijs het volgende.
1. Verdachte heeft bij de politie (dossierpagina's 546-555) bekend dat hij in de nacht van donderdag 5 februari 2004 op vrijdag 6 februari 2004 bij [slachtoffer] was, dat hij in de ochtend van vrijdag 6 februari 2004 met [slachtoffer] ruzie kreeg en dat hij toen [slachtoffer] meermalen - ook toen [slachtoffer] op de grond lag - hard met zowel de vlakke hand als met gebalde vuisten in het gezicht, tegen de borst en overal op het lichaam heeft geslagen en gestompt en dat hij hem meerdere malen hard tegen de borst en in de maag en in de buik heeft geschopt. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] hijgend en grommend in de woning heeft achtergelaten, dat hij de bankpas van [slachtoffer] heeft weggenomen, vervolgens met [getuige 2] in de auto van [slachtoffer] is gestapt, naar de Fortisbank in Gouda is gereden en daar heeft geprobeerd te pinnen met de bankpas van [slachtoffer].
2. Blijkens het overzicht van geldopnames (of pogingen daartoe) van de rekening van [slachtoffer] is er op 6 februari 2004 om 11:01 uur tweemaal met een onjuiste pincode geprobeerd Euro 250,00 te pinnen bij de Fortisbank in de Emmastraat in Gouda (dossierpagina 462).
3. Getuige ('[getuige 2]') heeft bij de politie verklaard dat zij bij [slachtoffer] thuis heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] - terwijl [slachtoffer] op de grond lag - hard in het gezicht sloeg, hem schopte en trapte en hem met zijn vuisten op de ribben stompte (dossierpagina's 178/179, 186/187).
Ze heeft tevens verklaard dat zij daarna met verdachte in de auto van [slachtoffer] is vertrokken (dossierpagina 180).
4. Een buurman van [slachtoffer], getuige [getuige 3], heeft op vrijdagochtend 6 februari 2004, rond 8.30 uur, gehoord dat er geluid en gebonk uit de woning van [slachtoffer] kwam en dat hij een stem hoorde roepen "Au joh, houd op, niet doen joh", of woorden van gelijke strekking (dossierpagina's 47/48).
5. De andere buurman van [slachtoffer], getuige [getuige 4], is opgevallen dat het op vrijdag 6 februari 2004 omstreeks 9.00 uur 's morgens erg rumoerig was in de woning van [slachtoffer].
6. De arts-patholoog en de arts-patholoog i.o. hebben vastgesteld dat het letsel zoals is waargenomen bij de sectie past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer. Blijkens de schouwfoto's in het dossier (met name de foto met het nummer 91) en blijkens het verslag van voorlopige bevindingen van de arts-patholoog en de arts-patholoog i.o. van 9 februari 2004 en hun uiteindelijke rapport d.d. 10 juni 2004 was bij [slachtoffer] uitwendig letsel in het aangezicht te zien.
7. Tevens is vastgesteld is dat [slachtoffer] na het toebrengen van het letsel nog maar zeer kort heeft geleefd. Het overlijden van het [slachtoffer] op vrijdag 6 februari 2004 - kort na de gewelddadigheden van verdachte - wordt niet weersproken door de inhoud van het verslag van de schouw door de gemeentelijke lijkschouwer d.d. 9 februari 2004, het verslag van voorlopige bevindingen van beide pathologen d.d. 9 februari 2004 en het uiteindelijke rapport van deze pathologen d.d. 10 juni 2004.
De hierboven weergegeven stellingen van de verdediging gaan niet op. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
8. Voor zover er in de buurt lawaai is gehoord in de nacht van vrijdag 6 februari 2004 op zaterdag 7 februari 2004 gaat het om lawaai van buiten (dossierpagina 49/50) en niet om lawaai uit de woning van [slachtoffer].
9. De broer van [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zijn broer nog op vrijdag 6 februari 2004 om 11.00 uur bij de voordeur van [slachtoffer]'s woning heeft gezien en gesproken, dat er niets met [slachtoffer] aan de hand was en dat de auto van [slachtoffer] iets verder op stond geparkeerd (dossierpagina's 118/119). Het letstel in het gelaat van [slachtoffer] zoals waargenomen bij de sectie en waarvan is vastgesteld dat het past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer (zie onder nummer 6), zou de broer van [slachtoffer] vrijdag rond 11.00 uur - dus kort (enkele uren) na de gewelddadige ontmoeting van verdachte met [slachtoffer] - moeten zijn opgevallen. De broer van [slachtoffer] heeft echter niet verklaard over letsel dat hij bij [slachtoffer] zou hebben waargenomen. Integendeel: hij heeft verklaard dat er niks met [slachtoffer] aan de hand was (dossierpagina 119). De verklaring van de broer van [slachtoffer] over de ontmoeting op vrijdagochtend is aldus ongeloofwaardig. Dat de broer van [slachtoffer] heeft verklaard dat de auto van [slachtoffer] iets verder op bij de woning van [slachtoffer] stond geparkeerd is onmogelijk nu uit de bankgegevens blijkt dat om 11.00 uur met de pas van [slachtoffer] geprobeerd is te pinnen en verdachte zelf heeft verklaard in de auto van [slachtoffer] naar de bank te zijn gereden en ook getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat zij en verdachte die ochtend in de auto van [slachtoffer] bij de woning zijn weggegaan.
10. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij "bijna 100% zeker" weet dat [slachtoffer] vrijdagavond 6 februari 2004 nog bij hem thuis is geweest (dossierpagina 71) samen met een aantal anderen. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] en de verklaringen van degenen die [slachtoffer] vrijdagavond bij [getuige 1] zouden hebben gezien echter onderling tegenstrijdig, inconsistent en ongeloofwaardig. Het slachtoffer kwam uit een sociaal zwak milieu en omringde zich met alcohol- en drugsgebruikers. Uit bovengenoemde verklaringen komt het beeld naar voren dat de woning van [getuige 1] wel vaker een plek van samenkomst was van alcohol- en drugsgebruikers. Opvallend is dat één van de aanwezigen die vrijdagavond bij [getuige 1] - [aanwezige] - [slachtoffer] niet herkende van een hem door de politie getoonde foto van [slachtoffer] en verklaarde de persoon op de getoonde foto die vrijdagavond zeker niet bij [getuige 1] te hebben gezien.
11. Het letstel in het gelaat van [slachtoffer] zoals waargenomen bij de sectie en waarvan is vastgesteld dat het past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer (zie onder nummer 6), zou de personen die verklaren dat zij [slachtoffer] vrijdagavond - dus kort (nog dezelfde dag) na de gewelddadige ontmoeting van verdachte met [slachtoffer] - moeten zijn opgevallen. Geen van de personen heeft echter verklaard over letsel dat zij bij [slachtoffer] zouden hebben waargenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
Na heropening van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank bevolen dat nader onderzoek naar de geestvermogens van verdachte zou plaatsvinden. De psychiater Westendorp concludeert in zijn rapport d.d. 22 september 2004 dat er tijdens zijn onderzoek geen symptomen zijn op grond waarvan een psychische stoornis in engere zin aannemelijk is, dat er wel aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidstoornissen en cocaïne afhankelijkheid en dat zijn bevindingen volledig in overeenstemming zijn met de conclusies in de eerder door de psychiater dr Blansjaar en de psycholoog drs Lander omtrent verdachte uitgebrachte rapportages. De psychiater acht, gelet op het vorenstaande, aanvullende klinische rapportage niet geïndiceerd.
De rechtbank neemt, mede gelet op voornoemd rapport van Westendorp, de in voornoemde rapporten van Blansjaar d.d. 10 april 2004 en van Landers d.d. 25 mei 2004 door deze deskundigen vermelde conclusie dat het telastgelegde verdachte volledig kan worden toegerekend over en maakt die tot de hare.
Verdachte is deswege voor de bij dagvaarding 09-753103/04 onder 1, 2, 3 cumulatief en eveneens voor de bij dagvaarding 09-037051/04 onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hem bekende, 61 jaar oude man, in wiens woning zij samen cocaïne hadden gebruikt, geslagen, gestompt, geschopt en met een scheermes gesneden. Verdachte heeft vervolgens een sleutelbos en bankpas van het slachtoffer weggenomen en heeft de woning verlaten, het slachtoffer zwaargewond en hulpeloos achterlatend. Het slachtoffer is ten gevolge van het door verdachte toegepaste geweld overleden.
Het gaat hier om een gruwelijk misdrijf, waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt. De rechtbank rekent verdachte dit feit, met name het zeer gewelddadige karakter ervan, zeer ernstig aan. Door het plegen van dit misdrijf is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan.
Enige dagen later heeft verdachte sigaretten en een sleutel van een persoon gestolen en deze persoon getracht cocaïne en geld af te persen door hem te slaan, te schoppen en te bedreigen.
Verdachte heeft voorts een ander persoon mishandeld en cocaïne voorhanden gehad.
De rechtbank heeft, zoals hierboven onder het kopje 'strafbaarheid van de verdachte' vermeld, acht geslagen op het psychiatrisch rapport van dr B.A. Blansjaar d.d. 10 april 2004, het psychologisch rapport van drs W.J.L. Lander en het rapport van de psychiater J.A. Westendorp d.d. 22 september 2004. Blansjaar en Westendorp achten de kans op herhaling door de combinatie van antisociale persoonlijkheidstrekken en cocaïnemisbruik waarschijnlijk verhoogd respectievelijk hoog.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 22 april 2004.
Blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister is verdachte in het verleden eerder wegens geweldsdelicten tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 287, 288, 300, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding 09/753103-04 onder 1, 2, 3 cumulatief en de op de dagvaarding 09/037051-04 onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding 09-753103/04, feit 1:
DOODSLAG, GEVOLGD EN VERGEZELD VAN EEN STRAFBAAR FEIT EN GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DE UITVOERING VAN DAT FEIT GEMAKKELIJK TE MAKEN
ten aanzien van dagvaarding 09-753103/04, feit 2:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN;
ten aanzien van dagvaarding 09-753103/04, feit 3 cumulatief:
MEERDAADSE SAMENLOOP VAN
POGING TOT AFPERSING
EN
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN;
ten aanzien van dagvaarding 09-037051/04, feit 1 subsidiair:
MISHANDELING;
ten aanzien van dagvaarding 09-037051/04, feit 2:
HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 18 april 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 april 2004;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Beudeker en Kroft, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2004.