ECLI:NL:RBSGR:2004:AR5223

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-074629-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. De Boer
  • mr. D'Arnaud Gerkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot ten uitvoerlegging van vervangende hechtenis door de officier van justitie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2004 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 60 uur opgelegd gekregen, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 30 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde niet met de taakstraf was begonnen. De kennisgeving van deze beslissing is op 17 juli 2004 aan de veroordeelde betekend. De veroordeelde heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat tijdig was ingediend binnen de wettelijke termijn van veertien dagen.

De raadsman van de veroordeelde heeft in het bezwaarschrift verzocht om de voorlopige hechtenis niet ten uitvoer te leggen of om de veroordeelde een tweede kans te geven om de werkstraf uit te voeren. De behandeling van het bezwaarschrift vond plaats in raadkamer op 14 oktober 2004, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.

De rechtbank heeft overwogen dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis door de officier van justitie zelf moest worden genomen en niet kon worden gedelegeerd aan het CJIB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie inderdaad zelf de beslissing heeft genomen, zoals blijkt uit een ondertekend bericht aan het CJIB. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de wet niet vereist dat de beslissing persoonlijk aan de verdachte wordt betekend, maar dat kennisgeving voldoende is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat het niet verrichten van de taakstraf volledig aan de veroordeelde was toe te schrijven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
parketnummer 09-074629-03
kenmerk RK 04/1385
BESLISSING EX ARTIKEL 22g SR
De veroordeelde; procesgang
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank, d.d. 21 januari 2004 is -onder toepassing van artikel 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - aan
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
hierna te noemen veroordeelde,
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 60 uur opgelegd.
De politierechter heeft daarbij bevolen, voor het geval de veroordeelde niet met de taakstraf zou aanvangen of de taakstraf niet naar behoren zou verrichten, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 30 dagen.
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen, aangezien de veroordeelde naar het oordeel van het openbaar ministerie niet met de taakstraf is aangevangen. De kennisgeving daarvan is aan veroordeelde betekend op 17 juli 2004.
Veroordeelde heeft tegen die kennisneming een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift op 30 juli 2004 bij de griffier van de rechtbank is binnengekomen
Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
Veroordeelde heeft het bezwaarschrift tijdig, te weten binnen veertien dagen na betekening van de kennisgeving ex artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht, ingediend.
Het bezwaarschrift
Het ingediende bezwaarschrift strekt er toe dat de rechtbank primair zal bevelen dat de voorlopige hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, dan wel dat aan [veroordeelde] een tweede kans wordt gegeven om de werkstraf alsnog uit te voeren.
De behandeling in raadkamer.
Het onderzoek is gehouden in raadkamer van 14 oktober 2004.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De raadsman van veroordeelde, mr. J.W. van Leeuwen advocaat te 's-Gravenhage, die verklaarde bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het bezwaarschrift.
De beoordeling van de vordering.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van
21 april 2004 (Nieuwsbrief Strafrecht 2004, 271) en naar het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 juli 2004 (Nieuwsbrief Strafrecht 2004, 350). Immers, aldus de raadsman, is niet gebleken dat de officier van justitie zelf de beslissing tot de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis heeft genomen, en in ieder geval ontbreekt een door de officier van justitie ondertekende beslissing als bedoeld in artikel 22g lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde heeft slechts een bericht van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) betekend gekregen, gedateerd 02-08-2004 ( waarop met de hand staat bijgeschreven "moet worden gelezen als 07-07-'04") welk bericht niet is ondertekend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beslissing tot ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis dient te worden genomen door de officier van justitie; die beslissing kan niet worden overgelaten of gemandateerd aan het CJIB. De officier van justitie heeft ter zitting overlegd een bericht aan het CJIB van 2 juli 2004 waarin staat vermeld: "Hierbij de beslissing naar aanleiding van het niet (volledig) uitvoeren van een taakstraf". Dat stuk is door de officier van justitie ondertekend. Hieruit blijkt dus dat de officier van justitie in deze zaak zelf de beslissing als bedoeld in artikel 22g lid 1 van het Wetboek van Strafrecht heeft genomen. Ingevolge de laatste volzin van meergenoemd eerste lid van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht geeft het Openbaar Ministerie van de beslissing tot ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis kennis aan veroordeelde. De rechtbank merkt op dat in de wet niet is voorgeschreven dat de door de officier van justitie getekende beslissing zelf aan de verdachte moet worden betekend. Ingevolge de wet is voldoende dat van die beslissing kennis wordt gegeven. Dat laatste kan naar het oordeel van de rechtbank geschieden door tussenkomst van het CJIB.
Het standpunt van de raadsman wordt in het licht van het voorgaande verworpen.
Uit het dossier, in het bijzonder uit de brief van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag d.d. 3 juni 2004, en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het geheel niet verrichten van de taakstraf uitsluitend en alleen is toe te schrijven aan het gedrag en de houding van veroordeelde.
Dit betekent dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond;
Deze beslissing is gegeven door
mr De Boer, vice-president, in tegenwoordigheid van mr D'Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2004.