ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6925

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753403-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Broek
  • A. Steeghs
  • C. Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die in de periode van 1 maart 2004 tot en met 14 mei 2004 deelgenomen heeft aan een criminele organisatie. Deze organisatie had als doel op grote schaal verdovende middelen, met name cocaïne en XTC, te verhandelen. De verdachte fungeerde als zogenaamde 'Tommy-rijder', waarbij klanten via een vast mobiel telefoonnummer bestellingen plaatsten die door de 'Tommy-rijders' werden afgeleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gerealiseerd welke maatschappelijke problemen de handel in deze verdovende middelen met zich meebrengt, en dat het gebruik van deze stoffen schadelijk is voor de volksgezondheid en leidt tot andere vormen van criminaliteit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 314 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden zijn dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering en dat hij een leerstraf Arbeidsmotivatie en een Sociale Vaardigheidstraining gericht op agressiebeheersing moet volgen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een zwaardere straf opgelegd gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een derde telastgelegde feit, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753403-04
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 26 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 september 2004 en 12 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J.J. Meijers, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 1,2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 maart 2004 tot en met 14 mei 2004 deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had op grote schaal verdovende middelen (cocaïne en XTC) te verhandelen.
De verdovende middelen werden door klanten via een vast mobiel telefoonnummer (Tommy-telefoon) bij de organisatie besteld, waarna zij door zogenaamde "Tommy-rijders" bij afnemers of tussenleveranciers werden afgeleverd. Verdachte heeft als Tommy-rijder gefungeerd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van dit strafbare feit geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) met zich brengt. Cocaïne en MDMA (XTC) zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 juli 2004 is verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, opgesteld d.d. 8 september 2004 door L.M.C. Merkx, reclasseringswerker. Deze reclasseringswerker geeft aan dat verdachte de afgelopen jaren steeds dieper in de problemen is gekomen, zowel in de thuis- als in de werksituatie. Uit boosheid, geldnood en onmacht heeft hij zich door kennissen over laten halen om zich op het criminele pad te begeven. Hoewel hij zelf aangeeft dat het "eens maar nooit meer is", zal de ondersteuning en stimulans welke hij van zijn vriendin krijgt, niet voldoende zijn om recidive in de toekomst uit te sluiten. Verdachte zal aan gedragsverandering moeten werken. Gelet op bovenstaande en rekening houdend met het feit dat verdachte first offender is, adviseert de reclasseringswerker om hem een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, met een fiks voorwaardelijk deel als stok achter de deur en een onder toezichtstelling van de reclasseringsunit Den Haag, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de leerstraf Arbeidsmotivatie en een Sociale Vaardigheidstraining, gericht op agressiebeheersing, gaat volgen.
Gezien het bovenstaande alsmede de omvang en ernst van de strafbare feiten en de rol die verdachte binnen de organisatie heeft gespeeld, acht de rechtbank de na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 314 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 180 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks
onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2
jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna
te noemen bijzondere voorwaarden;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, en
- dat veroordeelde de leerstraf Arbeidsmotivatie en een Sociale Vaardigheidstraining, gericht op de agressiebeheersing, zal volgen;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 1 juli 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 juli 2004,
opheffing voorlopige hechtenis : 12 november 2004,
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs van den Broek, voorzitter,
Steeghs en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004.
Mr Smid-Verhage is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.