ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7013

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/90883
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De eiser had op 10 juli 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op basis van informatie dat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken en het contact met zijn gemachtigde had verbroken, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin eerder is geoordeeld dat het ontbreken van contact met de gemachtigde en het niet voldoen aan de meldplicht niet automatisch betekent dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser, mr. M.J. Verwers, niet in staat was om de belangen van zijn cliënt te behartigen, aangezien er al geruime tijd geen contact meer was. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang meer is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de gemachtigde van eiser te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. R.M. Teekens, en een afschrift is verzonden op 23 november 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: Awb 02/90883
Datum uitspraak: 16 november 2004
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1986,
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Verwers, advocaat te Wageningen,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 10 juli 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd gedaan.
Bij besluit van 6 november 2002 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Bij brief van 4 december 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 november 2004, waar de gemachtigde van eiser is verschenen, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser is niet verschenen.
2. Motivering
2.1 Sinds 8 april 2002 heeft eiser niet meer aan zijn wekelijkse meldplicht voldaan, zo blijkt uit een op 6 mei 2002 door de Korpschef van de Regiopolitie IJsselland opgemaakt formulier model M 100. Verweerder heeft uit deze informatie opgemaakt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en op grond daarvan, gelet op het bepaalde in paragraaf C3/10.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
2.2 De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 23 augustus 2004 desgevraagd laten weten reeds enige tijd geen contact meer te hebben met eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde nader verklaard dat hij ten tijde van de ontvangst van het bestreden besluit al geen contact meer met eiser had en dat het contact sindsdien niet hersteld is.
2.3 Verweerder vraagt zich allereerst af, of de gemachtigde van eiser gerechtigd is namens eiser beroep in te stellen, nu de gemachtigde heeft aangegeven al lange tijd geen contact meer met zijn cliënt te hebben. Verweerder is, mede gezien de kosten van een procedure, van mening dat sprake is van misbruik van procesrecht en verzoekt de gemachtigde van eiser te veroordelen in de kosten van het geding. Verweerder stelt zich voorts, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), op het standpunt dat eiser door zijn handelswijze geen rechtens te beschermen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking.
2.4 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden voor een cliënt steeds met de cliënt afspreekt dat hij deze zal bijstaan tijdens de hele procedure, totdat een onherroepelijke beslissing gegeven is. Slechts indien de cliënt hem van deze afspraak ontslaat acht de gemachtigde zich vrij een procedure te stoppen. Ook als het contact met een cliënt verbroken is, acht de gemachtigde zich verplicht de belangen van zijn cliënt te blijven behartigen en eventuele termijnen niet onbenut te laten verstrijken. Immers, wanneer het contact weer hersteld wordt, hetgeen in de praktijk toch geregeld voorkomt, kan en mag de cliënt verwachten dat de gemachtigde op deze wijze voor zijn belangen is opgekomen.
Ten aanzien van het procesbelang beroept eiser zich op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 22 augustus 2003 (LJN-nummer: AL8292), waarin is geoordeeld dat het niet meer voldoen aan de meldplicht niet voldoende is voor de conclusie dat een vreemdeling er geen prijs meer op stelt in Nederland te worden toegelaten. In de Vreemdelingenwet noch in het Vreemdelingenbesluit is deze meldplicht geformuleerd als voorwaarde voor een ontvankelijk beroep. Voorts was de rechtbank in voornoemde uitspraak van oordeel dat ook de omstandigheid dat de gemachtigde van de vreemdeling geen contact meer had met de vreemdeling niet tot het oordeel leidt dat daaruit onmiskenbaar blijkt dat geen prijs meer wordt gesteld op een inhoudelijk beroep. Eiser is derhalve van mening dat hij wel degelijk procesbelang heeft.
Onder verwijzing de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 27 januari 2004 (LJN-nummer: AO6667) stelt eiser zich voorts op het standpunt dat het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met zich brengt dat de onderhavige aanvraag niet buiten behandeling had kunnen worden gesteld.
2.5 De rechtbank is allereerst met eisers gemachtigde van oordeel dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd is namens eiser beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat, zoals eisers gemachtigde ter zitting heeft toegelicht, het hem ingevolge zijn (brede) machtiging niet vrij staat af te wijken van afspraken met zijn cliënten, tenzij zij dit zelf expliciet aangeven. Gezien het vorenoverwogene is geen sprake van misbruik van procesrecht.
2.6 Verweerder wordt echter gevolgd in het standpunt dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. Op grond van verweerders mededeling dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en op grond van de omstandigheid dat eiser het contact met zijn gemachtigde heeft verbroken is de rechtbank van oordeel het ervoor moet worden gehouden dat eiser kennelijk geen prijs stelt op de aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande en derhalve geen belang meer heeft bij een rechterlijke beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst hiertoe naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere de uitspraak van 10 december 2003 (JV 2004, 64). De door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam respectievelijk Zutphen, maken dit niet anders. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003 het hoger beroep betreft van de aangehaalde uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam.
In de uitspraak van de zittingsplaats Zutphen zijn overigens de rechtsgevolgen van de beslissing in die zaak in stand gelaten, nu ook in die procedure is geoordeeld dat eiseres kennelijk geen prijs meer stelde op de aanvankelijk gezochte bescherming.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers beroep niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2004 in tegenwoordigheid van mr. R.M. Teekens als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 23 november 2004