RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 04/45049 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1973, van gestelde Chinese nationaliteit, eiser,
verblijvende in het Detentiecentrum Zeist,
gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. I.M. Uitermark, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Verweerder heeft op 6 september 2004 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel duurt nog steeds voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft een kopie van het op 13 oktober 2004 opgemaakte model M 121 met de (voortgangs)gegevens met betrekking tot de uitzetting van eiser overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van de vervolgkennisgeving ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden.
Eiser heeft hierop gereageerd en daarbij aangegeven dat de behandeling van deze zaak ter zitting niet achterwege mag blijven.
De rechtbank heeft op 19 oktober 2004 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, tweede lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft.
Bij brief van 25 oktober 2004 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht. Een kopie van deze brief heeft verweerder aan eisers gemachtigde verzonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 26 oktober 2004.
Eiser is aldaar niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op 28 oktober 2004 te 17:00 uur een kopie over te leggen van het besluit van 4 mei 2004 (nummer 5285116/04/DJI) zomede inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de tijdstippen waarop in Zeist de in bewaring gestelden zijn ingesloten, en daarbij tevens aan te geven, als er sprake is van afwijking van de in het geldende regime bepaalde tijdstippen, wat daarvan de reden is en of en, zo ja waarin die afwijking is vastgelegd. Hetzelfde geldt voor het ter beschikking staande dagprogramma.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft verweerder de gevraagde nadere inlichtingen verstrekt.
Ter zitting is de gemachtigde van eiser de gelegenheid geboden om uiterlijk op 29 oktober 2004 te 17:00 uur te reageren op verweerders nadere inlichtingen.
Bij brief van 29 oktober 2004 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de door verweerder nader verstrekte inlichtingen.
Bij brief van 5 november 2004 heeft verweerder, zoals op 4 november 2004 door de rechtbank was verzocht, nadere stukken (de Huisregels) in het geding gebracht. Een kopie hiervan is door verweerder aan eisers gemachtigde verzonden.
Bij brief van 9 november 2004 heeft eiser gereageerd op de door verweerder in het geding gebrachte nadere stukken.
Bij brieven van 11 november 2004 hebben zowel eisers gemachtigde als de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank toestemming verleend om te bepalen dat onderhavige zaak zonder verdere zitting kan worden afgedaan.
De rechtbank bepaalt op grond van artikel 8:64, vijfde lid, Awb dat de nadere zitting achterwege blijft, sluit heden het onderzoek en heeft uitspraak bepaald op heden.
Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank primair verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen. Subsidiair heeft eiser de rechtbank verzocht om een wijziging van de tenuitvoerlegging te bevelen. Tevens heeft eiser verzocht schadevergoeding toe te kennen. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij (de voorbereiding van) zijn uitzetting. Op 23 september 2004 is de laissez-passer-aanvraag verzonden naar de onder verweerder ressorterende Unit Facilitering Terugkeer (UFT) maar er blijkt uit het rapport niet dat de aanvraag ingediend is bij de Chinese autoriteiten. Voorzover verweerder het niet mogelijk acht de laissez-passer-aanvraag in te dienen omdat eiser zijn medewerking weigert, heeft eiser nog opgemerkt dat er kennelijk geen medewerking mogelijk is van de Chinese autoriteiten en er geen zicht op uitzetting is. Eiser acht verdere detentie dan ook zinloos nu dit niet tot zijn uitzetting zal leiden.
Voorts is eiser van mening dat sprake is van slechte omstandigheden in het Detentiecentrum Zeist en dat – primair – deze omstandigheden in strijd zijn met het Reglement Regime Grenslogies (RRG). Eiser zit met vijf personen op één kamer en zit elke dag met die personen ook in die kamer opgesloten tussen 12:00 uur en 13:00 uur en vervolgens van 17:00 uur tot 08:00 uur de volgende dag. Bovendien zijn er nauwelijks dagbestedingsactiviteiten. Subsidiair is eiser van mening dat de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de Penitentiaire maatregel (Pm) van toepassing zijn en dat de tenuitvoerlegging van zijn bewaring in strijd is met voornamelijk artikel 20, leden 1, 2 en 3, Pbw. Voorts beroept eiser zich nog op artikel 1 Pbw, artikel 2, vierde lid, Pbw, artikel 3 Pbw, artikel 8 Pbw en artikel 19 Pbw. Vervolgens beroept eiser zich nog op artikel 3 Pm. Eiser is van mening dat artikel 60 Pbw niet op hem toegepast kan worden omdat dit de klachtenregeling betreft met betrekking tot individueel opgelegde besluiten. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Alkmaar, van 27 mei 2004, geregistreerd onder nummer AWB 04/20189 VRONTN, en heeft ter zitting nog stukken overgelegd die betrekking hebben op het dagprogramma. Eiser stelt dat de opgelegde beperkingen verder gaan dan zijn toegestaan. Ter zitting heeft eisers gemachtigde nog medegedeeld dat eiser geen bezwaren heeft tegen een verblijf met meerdere personen in één cel.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder is van mening dat met voldoende voortvarendheid gewerkt wordt aan de voorbereiding van de uitzetting van eiser. Eiser heeft geweigerd om de laissez-passer-aanvraag in te vullen. Verweerder heeft het voornemen om eiser op korte termijn schriftelijk te presenteren en zal daarbij de vorige week per fax ontvangen documenten (pasje) gebruiken. Verweerder is van mening dat het resultaat daarvan moet worden afgewacht.
Voor wat betreft de verblijfsomstandigheden in het Detentiecentrum Zeist is verweerder van mening dat het aldaar geldende regime niet strijdig is met de voorschriften aangaande de vreemdelingenbewaring. Het Detentiecentrum Zeist is bij besluit van 4 mei 2004, nummer 5285116/04/DJI, aangewezen als een Huis van Bewaring met een regime van algehele gemeenschap. Het regime is, met betrekking tot het verblijf van meerdere personen op één cel en de dagbesteding niet geschonden. Ten aanzien van eiser zijn geen onnodige beperkingen opgelegd. Tijdens het nachtregime zijn de vreemdelingen ingesloten; overdag kunnen zij zich binnen de afdeling vrij bewegen. Verweerder verwijst in dit verband naar het onderzoek dat is gedaan in de zaak waarvan bij faxbrief van 25 oktober 2004 de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, is overgelegd. Die zaak is geregistreerd onder nummer AWB 04/27804 VRONTN. Verweerders gemachtigde kan die onderzoeksresultaten thans ter zitting niet overleggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 24 september 2004 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert het moment van het sluiten van genoemd onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Eiser heeft in het beroepschrift en ter zitting betoogd dat er sprake is van slechte omstandigheden in het Detentiecentrum Zeist, waar hij sedert 15 oktober 2004 verblijft. Eiser verblijft aldaar met vijf personen op één kamer, waar hij ingesloten is tussen 12:00 en 13:00 uur en van 17:00 uur tot 08:00 uur. Er zijn nauwelijks dagbestedingsactiviteiten.
Verweerder heeft gesteld dat in het Detentiecentrum Zeist de Pbw van toepassing is. Eiser heeft betoogd dat het Detentiecentrum Zeist onder het regime van het RRG valt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 28 november 2003, kenmerk DDS nr 5257320, blijkt dat het Detentiecentrum Zeist is aangewezen als een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Vw en/of artikel 58, eerste lid, Vw. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat in het Detentiecentrum Zeist het RRG van toepassing is. De door verweerder overgelegde besluiten van de Minister van Justitie van 24 september 2003, nr. 5246902/03/DJI, en van 4 mei 2004, nr. 5285116/04/DJI, geven geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze besluiten niet zien op vreemdelingenbewaring.
In artikel 11 van het RRG is bepaald dat de vreemdeling zich met elke grief die verband houdt met zijn verblijf in het grenslogies kan wenden tot de commissie van toezicht. De rechtbank is van oordeel dat deze procedure als een bijzondere rechtsgang voor een grief als door eiser opgeworpen dient te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is de procedure als bedoeld in artikel 11 van het RRG van een zodanige aard, dat deze eerst dient te worden doorlopen voordat een oordeel van de rechtbank kan worden gevraagd. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren ten aanzien van de grief van eiser over het regime in het Detentiecentrum Zeist.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verstrekte voortgangsgegevens en de mededelingen ter zitting volgt dat voldoende zicht op uitzetting bestaat en verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. Uit evengenoemde voortgangsgegevens en de ter zitting gedane mededelingen blijkt dat eiser geweigerd heeft om de laissez-passer-aanvraag in te vullen en dat verweerder voornemens is om eiser binnenkort schriftelijk te presenteren waarbij gebruik gemaakt zal worden van onlangs verkregen documenten (pasje). De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van deze voorgenomen schriftelijke presentatie vooralsnog kan worden afgewacht. De rechtbank overweegt in dit kader nog dat eiser de duur van de bewaring kan beïnvloeden door een meer coöperatieve houding aan te nemen bij verweerders onderzoek en de pogingen om hem uit te zetten.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart zich met betrekking tot de grief omtrent het regime in het Detentiecentrum Zeist onbevoegd;
verklaart voor het overige het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Barkel-van Berchum, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004, in tegenwoordigheid van J.W. van Essen, als griffier.
afschrift verzonden op: 25 november 2004
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.