ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7391

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/45642
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring in uitzetcentrum Schiphol na overschrijding van termijn

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatigheid van de bewaring van eiser, die zich in het uitzetcentrum Schiphol bevond. Eiser, geboren in 1964 en van Algerijnse nationaliteit, heeft betoogd dat zijn bewaring onrechtmatig is geworden omdat hij langer dan 28 dagen in het uitzetcentrum verbleef. Hij voerde aan dat de omstandigheden in het uitzetcentrum, dat gekenmerkt wordt door een sober regime, onacceptabel zijn. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 11 van het Reglement regime grenslogies de vreemdeling zich met klachten over zijn verblijf kan wenden tot de commissie van toezicht. De rechtbank oordeelt dat deze procedure eerst doorlopen moet worden voordat een oordeel van de rechtbank kan worden gevraagd, en verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de grief over het regime in het uitzetcentrum.

Ten aanzien van de termijnoverschrijding stelt de rechtbank vast dat er in de regelgeving geen harde termijn van 28 dagen is vastgesteld voor het verblijf in het uitzetcentrum. De rechtbank concludeert dat het enkele verstrijken van deze termijn niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder voortvarend handelt in de voorbereiding van de uitzetting van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor de opheffing van de maatregel van bewaring. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van W.J. van der Lee als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 04/45642 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1964, van gestelde Algerijnse nationaliteit, eiser,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel,
gemachtigde: mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Euwema, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 27 februari 2004 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel duurt nog steeds voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Tevens is hierbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een kopie van het op 19 oktober 2004 opgemaakte model M 121 met de (voortgangs)gegevens met betrekking tot de uitzetting van eiser overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van de vervolgkennisgeving ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden.
Eiser heeft hierop gereageerd en daarbij niet aangegeven dat de behandeling van deze zaak ter zitting niet achterwege mag blijven.
De rechtbank heeft op 21 oktober 2004 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, tweede lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 2 november 2004.
Eiser is aldaar niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op 4 november 2004 een kopie over te leggen van een besluit van 28 november 2003 zomede een huishoudelijk reglement te verstrekken.
Bij brief van 4 november 2004 heeft verweerder nadere stukken, zijnde een besluit van verweerder van 1 december 2003 en een huishoudelijk reglement, overgelegd. Een kopie hiervan is door verweerder aan eisers gemachtigde verzonden.
Bij brief van 9 november 2004 heeft eisers gemachtigde gereageerd op de door verweerder ingediende stukken.
Bij brieven van 10 november 2004 en 11 november 2004 hebben zowel eisers gemachtigde als de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank toestemming verleend om te bepalen dat onderhavige zaak zonder verdere zitting kan worden afgedaan.
De rechtbank bepaalt op grond van artikel 8:64, vijfde lid, Awb dat de nadere zitting achterwege blijft, sluit heden het onderzoek en heeft uitspraak bepaald op heden.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank primair verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat zijn bewaring onrechtmatig is geworden omdat hij langer dan 28 dagen heeft verbleven in het Uitzetcentrum te Schiphol. De overschrijding van deze termijn klemt temeer omdat in het Uitzetcentrum te Schiphol sprake is van een sober regime. Voortzetting van de detentie in verwijdercentrum Schiphol acht eiser onrechtmatig vanwege het sobere regime. Ter zitting heeft eisers gemachtigde nog medegedeeld dat het Reglement Regime Grenslogies (RRG) van toepassing is en dat eiser niet de bedoeling heeft om een om een klacht als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet in te dienen. Eiser verwijst in deze naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 22 juli 2004, geregistreerd onder nummer AWB 04/16640 VRONTN.
Subsidiair heeft eiser de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen over de dagen die hij ten onrechte in het Uitzetcentrum heeft verbleven.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat onvoldoende zicht op uitzetting bestaat omdat hij thans meer dan acht maanden gedetineerd is.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
Voor wat betreft de verblijfsomstandigheden in het Uitzetcentrum te Schiphol is verweerder van mening dat het weliswaar een uitgangspunt is om het verblijf in een Uitzetcentrum niet langer dan 28 dagen te laten duren daar staat echter tegenover dat deze termijn slechts een interne richtlijn is en geen harde termijn. Verweerder verwijst in deze naar recente jurisprudentie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 9 september 2004 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig waren.
Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert het moment van het sluiten van genoemd onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Niet in geschil is dat in het RRG van toepassing is.
Eiser heeft in het beroepschrift en ter zitting betoogd dat er sprake is van slechte omstandigheden in het Uitzetcentrum Schiphol. Eiser heeft verklaard dat hij niet de bedoeling heeft om een om een klacht als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet in te dienen.
In artikel 11 van het RRG is bepaald dat de vreemdeling zich met elke grief die verband houdt met zijn verblijf in het grenslogies kan wenden tot de commissie van toezicht. De rechtbank is van oordeel dat deze procedure dient te worden aangemerkt als een bijzondere rechtsgang voor een grief als door eiser opgeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is de procedure als bedoeld in artikel 11 van het RRG van een zodanige aard, dat deze eerst dient te worden doorlopen voordat een oordeel van de rechtbank kan worden gevraagd. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren ten aanzien van de grief van eiser betreffende het in het Uitzetcentrum te Schiphol geldende regime.
Ten aanzien van de grief van eiser dat hij langer dan 28 dagen verblijft in het Uitzetcentrum te Schiphol overweegt de rechtbank dat in de regelgeving noch in het ter zake geldende beleid aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling dat een verblijf in het Uitzetcentrum te Schiphol aan een maximum van 28 dagen is gebonden en dat derhalve het enkele verstrijken van deze termijn tot gevolg zou moeten hebben dat de onderhavige maatregel van bewaring hierdoor onrechtmatig zou worden en moet worden opgeheven. Voorts merkt de rechtbank op dat uit de brief van 3 november van eisers gemachtigde blijkt dat eiser op 4 oktober 2004 wederom in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel is geplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verstrekte voortgangsgegevens en de mededelingen ter zitting volgt dat voldoende zicht op uitzetting bestaat en verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. Uit evengenoemde voortgangsgegevens en de ter zitting gedane mededelingen blijkt dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt. Laatstelijk is op 19 oktober 2004 in persoon gerappelleerd bij deze autoriteiten. Voorts is nog steeds niet gebleken dat eiser heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser de duur van zijn bewaring kan beïnvloeden door een meer coöperatieve houding aan te nemen bij verweerders onderzoek en de pogingen om hem uit te zetten.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart zich met betrekking tot de grief omtrent het regime in het Uitzetcentrum te Schiphol onbevoegd;
verklaart voor het overige het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004, in tegenwoordigheid van W.J. van der Lee, als griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.