ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7456

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200945
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.D. Veenendaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning vaderschap door de vrouw op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om de erkenning van haar kind door de man te vernietigen, omdat zij stelt dat de man niet de biologische vader is en dat zij door dwaling en misbruik van omstandigheden tot de erkenning is gekomen. De vrouw heeft aangevoerd dat zij pas na de erkenning, op 2 juni 2002, zich bewust werd van de dwaling en dat de man misbruik heeft gemaakt van haar labiele toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man het kind op 2 november 2001 heeft erkend, met toestemming van de vrouw, en dat zij op dat moment meerderjarig was. De vrouw heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring van de man, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw daadwerkelijk heeft gedwaald in de persoon van de man. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, omdat zij op het moment van erkenning weloverwogen toestemming heeft gegeven en er geen sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de vrouw, ondanks haar latere twijfels over de man, op dat moment gelukkig was met de situatie en de man als juridische vader van haar kind wilde. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van het kind, waarbij de juridische erkenning van de man als vader ook betekenis heeft voor zaken als onderhoudsplicht en erfrecht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 januari 2004, waarbij de vrouw, de man en de bijzonder curator aanwezig waren. De rechtbank heeft de beschikking op 9 februari 2004 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Vernietiging erkenning vaderschap
rekestnummer : 03-3007
zaaknummer :200945
Datum beschikking: 9 februari 2004
BESCHIKKING op het op 27 mei 2003 ingekomen verzoekschrift van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. H.H.M. de Vries-Veringa
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende op een onbekend adres
en
[het kind],
het kind,
wonende te [woonplaats],
in rechte vertegenwoordigd door mr H.D. Gelderloos, advocaat te 's-Gravenhage, in de hoedanigheid van bijzonder curator.
FEITEN
Op [geboortedatum] is te [geboorteplaats] uit de vrouw het kind geboren. Van deze geboorte is op 6 juni 2001 door de man aangifte gedaan.
De man heeft het kind op 2 november 2001 met toestemming van de vrouw erkend. Als geslachtsnaam van het kind is gekozen voor de naam van de vrouw.
Op 1 februari 2002 zijn de man en de vrouw met elkander gehuwd. Het huwelijk is op 4 december 2003 door echtscheiding ontbonden.
De vrouw, de man en het kind hebben de Nederlandse nationaliteit.
PROCEDURE
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank de erkenning van het kind door de man vernietigt.
Door de vrouw is -voor zover van belang- overgelegd:
- de geboorteakte met de latere vermelding betreffende erkenning van het kind;
- een negatief uittreksel uit het gezagsregister;
- de beschikking d.d. 12 november 2003 van deze rechtbank en de verklaring van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leidschendam-Voorburg dat deze beschikking is ingeschreven;
- uittreksels uit de basisadministratie persoonsgegevens van de vrouw, de man en het kind;
- een kopie van een door de man ondertekende verklaring.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 21 juli 2003 is mr. H.D. Gelderloos benoemd tot bijzonder curator over het kind.
De bijzonder curator heeft op 29 augustus 2003 een verweerschrift ingediend. Ingekomen is op 10 november 2003 een akkoordverklaring van de man.
Op 19 januari 2004 is de zaak ter terechtzitting behandeld.
Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar procureur, de man en de bijzonder curator.
Op 29 januari 2004 is ingekomen een faxbericht van de procureur van de vrouw.
BEOORDELING
De vrouw heeft als grond voor haar verzoek aangevoerd dat de man niet de biologische vader van het kind is en dat zij door dwaling in de persoon van de man en zijn kennelijke bedoelingen en door zijn misbruik van de labiele omstandigheden waarin zij verkeerde, bewogen is toestemming tot de erkenning te geven. De vrouw heeft gesteld dat haar eerst duidelijk is geworden dat zij ten tijde van de erkenning van het kind gedwaald had en dat door de man misbruik is gemaakt van de omstandigheden waarin de vrouw verkeerde, op 2 juni 2002, zijnde het moment dat de man de echtelijke woning verliet. De vrouw heeft haar verzoek, gelet op het voorgaande, tijdig ingediend. Ter staving van haar verzoek heeft de vrouw een kopie van een door de man geschreven en ondertekende verklaring overgelegd.
De bijzonder curator heeft -na door hem verricht onderzoek- gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij heeft daartoe onder meer het volgende gesteld:
- De neef van de vrouw, de heer [betrokkene], is de biologische vader van het kind.
- De aangifte van de geboorte van het kind is gedaan op 6 juni 2001.
- De erkenning, waarvoor de vrouw toestemming heeft gegeven, is geschied op 2 november 2001, vijf maanden na de bevalling, zodat de vrouw in gemoede niet kan volhouden dat haar hormoonhuishouding op dat moment nog zodanig in de war was dat zij als labiel moest worden aangemerkt.
- Het huwelijk heeft plaatsgevonden op 1 februari 2002.
- De weergave in het verzoekschrift correspondeert niet geheel met de lezing die partijen van de gang van zaken geven:
* van gewelddadigheid is blijkbaar geen sprake geweest;
* na juni 2002 zijn er tussen partijen nog contacten geweest;
* de door de vrouw overgelegde verklaring van de man is een ongedateerde verklaring in een handschrift dat op bepaalde punten dubbel is uitgevoerd en dat afwijkt van het "handschrift" van de handtekening, waarover de man anders dan de vrouw verklaart en waaraan derhalve niet te veel waarde kan worden gehecht.
- De lezing van de vrouw van de gebeurtenissen is verward. Met betrekking tot de schulden waarmee zij zou zijn opgescheept door de man, haar bekendheid met de verblijfplaats van de man en de contacten met de man verklaart de vrouw inconsistent en wordt de indruk gewekt dat de vrouw zoveel mogelijk wenselijke antwoorden geeft en bereid is om haar verhaal aan te passen als zij daarmee het beoogde resultaat kan bereiken.
Met betrekking tot de vernietigingsgronden merkt de bijzonder curator het volgende op:
- Van misbruik van omstandigheden kan geen sprake zijn nu de moeder ten tijde van de erkenning meerderjarig was.
- Van bedreiging of bedrog is niet gebleken.
- Voor zover de vrouw zich beroept op dwaling moet er kennelijk van uit worden gegaan dat bij een juiste voorstelling van zaken een erkenning niet zou hebben plaatsgevonden, en dat de vrouw zou hebben gewaald omtrent de persoon van de man. Buiten kijf staat evenwel daarbij dat de man niet de biologische vader is van het kind en dat daarover dus niet gedwaald kan zijn. De bijzonder curator is van mening dat de door de vrouw aangevoerde stellingen omtrent de gedragingen van de man voor en tijdens het huwelijk te subjectief zijn om te kunnen aannemen dat sprake is van een geval van dwaling. In het kader van de echtscheiding wenst de vrouw het juridisch vaderschap, op grond van geschonden verwachtingen of teleurstellingen, aan de orde te stellen, waarmee de vrouw zeer lichtvaardig met de belangen van het kind omspringt.
Waar het gaat om het belang van het kind stelt de bijzonder curator het volgende:
- Hoewel de man niet de biologische vader van het kind is heeft de erkenning plaatsgevonden teneinde het kind een juridische vader te verschaffen. Dat vaderschap heeft, ook als de moeder en de vader niet goed met elkaar overweg kunnen, wel betekenis, bij voorbeeld waar het gaat om onderhoudsplicht of erfrecht.
De vrouw heeft haar verzoek ter terechtzitting gehandhaafd, daarbij stellend dat het in het belang van het kind is dat de juridische situatie in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie; de man is niet de biologische vader van het kind, hij heeft geen ouderlijk gezag en geen contact met het kind. Zij stelt zich in de persoon van de man en in de duurzaamheid van het huwelijk met hem vergist te hebben. Als zij geweten had dat de man, zoals zij stelt, een notoire leugenaar is en dat het huwelijk met hem niet blijvend zou zijn en maar zo kort zou duren, had zij geen toestemming voor de erkenning van het kind door de man verleend. Tijdens haar zwangerschap had de vrouw last van hormoonschommelingen, na de bevalling had zij last van een postnatale depressie en ten tijde van de erkenning leefde de vrouw in een roes waarbij het moeilijk was om haar wil te bepalen.
De man heeft schriftelijk en ter terechtzitting verklaard akkoord te gaan met toewijzing van het verzoek, althans geen verweer te willen voeren. Met betrekking tot de door de vrouw bij het verzoekschrift overgelegde door hem ondertekende verklaring heeft de man ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer weet of hij dat briefje heeft geschreven, maar dat hij thans, als dat de vrouw uit haar lijden haalt en haar gelukkig maakt, bereid is zijn juridisch vaderschap met betrekking tot het kind op te geven, mits de vrouw hem haar excuses aanbiedt voor hetgeen zij hem heeft aangedaan en met name voor hetgeen waarvan zij hem onterecht heeft beschuldigd. Voorts verklaarde de man op dit moment geestelijk kapot te zijn en evenals de vrouw last te hebben van wat een postnatale depressie kan worden genoemd.
De bijzonder curator heeft opgemerkt dat hij met betrekking tot de geestelijke gesteldheid van partijen thans of in het verleden geen medische bescheiden in het dossier te hebben aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de moeder op misbruik van omstandigheden door de man faalt, aangezien zij zich hierop volgens het gestelde in artikel 1:205 BW, lid 1, onder c, slechts kon beroepen indien de erkenning tijdens haar minderjarigheid heeft plaatsgehad. Ten tijde van de erkenning was de vrouw echter meerderjarig.
Waar de vrouw haar verzoek heeft gegrond op dwaling (in de persoon van de man) is de rechtbank het volgende van oordeel. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet, dan wel onvoldoende, gebleken dat de vrouw op het moment dat zij toestemming verleende tot erkenning van het kind door de man en op het moment van de feitelijke erkenning heeft gedwaald in de persoon van de man. Immers, op het moment van de erkenning door de man, ruim vijf maanden na de geboorte van het kind, heeft de vrouw daaraan voorafgaand weloverwogen -de rechtbank merkt nog op dat niet is overgelegd een medische verklaring waaruit blijkt dat de vrouw leed aan ernstige storingen in haar hormoonhuishouding ten gevolge van de zwangerschap en/of de bevalling of een medische verklaring waaruit blijkt dat de vrouw leed aan een postnatale depressie- haar toestemming tot die erkenning verleend. De rechtbank kan daarbij in het midden laten of zulk een storing wel aanleiding zou kunnen geven om aan te nemen dat zij heeft gedwaald omtrent de persoon van de man. Kennelijk was de vrouw op dat moment gelukkig met de persoon van de man. Zo gelukkig, dat zij -terwijl zij wist dat de man niet de biologische vader van het kind was- de man wilde als juridische vader van haar kind. Kort daarop heeft de vrouw zelfs, naar het oordeel van de rechtbank ook weloverwogen, de beslissing genomen met deze man te huwen. De vrouw heeft gesteld dat eerst tijdens het huwelijk de man niet, dan wel niet geheel, voldeed aan de verwachtingen van de vrouw, hetgeen echter onvoldoende is om de erkenning op grond van dwaling in de persoon van de man te vernietigen. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek afwijzen.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.D. Veenendaal en uitgesproken te openbare terechtzitting van 9 februari 2004 in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef, griffier.