Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 04/4810 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
The Sporting Exchange Ltd. (Betfair), gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, verzoekster,
ten aanzien van het besluit van 9 augustus 2004 van de Minister van Justitie, verweerder.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 augustus 2004, aangevuld bij brieven van 9 september 2004 en 5 november 2004, bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij bij brief van 10 november 2004 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 2 december 2004 ter zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaten mr. M.J. Resink, mr. J.G.J.E. Franssen en mr. M. Kien en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. B.J. Drijber en P.A. de Jong. Derde belanghebbende Stichting de Nationale Sporttotalisator (De Lotto) werd vertegenwoordigd door haar advocaten mr. E.H. Pijnacker Hordijk en mr. J.C.H. van Manen.
Het verzoek is gevoegd behandeld met een civiel kort geding, waarin dezelfde partijen (de Staat der Nederlanden in plaats van de Minister van Justitie) optraden. Ter fine van uitspraak c.q. vonnis zijn de zaken weer gesplitst.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft verweerder naar aanleiding van verzoeksters aanvragen voor een vergunning op grond van de Wet op de kansspelen (WoK) het volgende meegedeeld:
a. Voorzover de aanvraag betrekking heeft op het organiseren van sportprijsvragen via internet wordt deze afgewezen, omdat het gesloten systeem van de WoK niet voorziet niet in het aanbieden van kansspelen via internet, zodat dit thans in Nederland niet is toegestaan.
b. Voorzover de aanvraag betrekking heeft op het organiseren van sportprijsvragen anders dan via internet wordt deze afgewezen, omdat ingevolge artikel 16 van de WoK slechts aan één rechtspersoon vergunning kan worden verleend voor het organiseren van sportprijsvragen. Deze vergunning is thans afgegeven aan de Stichting de Nationale Sporttotalisator en verloopt op 12 december 2004. Thans is de aanvraag van genoemde stichting voor een nieuwe vergunning in behandeling.
c. Voorzover de aanvraag betrekking heeft op het organiseren van een totalisator via internet wordt deze afgewezen om dezelfde reden als vermeld onder a.
d. Voorzover de aanvraag betrekking heeft op het organiseren van een totalisator anders dan via internet wordt deze afgewezen, omdat ingevolge artikel 24 van de WoK slechts aan één rechtspersoon vergunning kan worden verleend voor het organiseren van een totalisator. Deze vergunning is afgegeven aan Autotote Nederland B.V. en verloopt op 1 juli 2005.
Verzoekster heeft voorop gesteld dat het haar op grond van de haar in het Verenigd Koninkrijk verleende vergunning is toegestaan om zonder verdere beperking Nederlandse ingezetenen via het internet te laten deelnemen aan sportprijsvragen. Desondanks heeft zij zekerheidshalve vergunning(en) op grond van de WoK aangevraagd. Deze aanvraag is ten onrechte afgewezen.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om met betrekking tot de beslissing omtrent de aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 16 van de WoK een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster vreest dat haar bezwaren dienaangaande feitelijk illusoir zullen worden, doordat verweerder blijkens zijn mededelingen van plan is om, uitgaand van een ondersteunend advies van het College van toezicht op de kansspelen (hierna: het College), deze vergunning na verloop daarvan op 12 december 2004 opnieuw aan De Lotto te verlenen. Volgens verzoekster stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat die vergunning een permanent karakter draagt en dat hij niet tot enige vorm van aanbesteding hoeft over te gaan. Naar verzoeksters mening dient de verlening van de desbetreffende vergunning op transparante en non-discriminatoire wijze te geschieden en dient zij in de gelegenheid te worden gesteld naar het verkrijgen van deze vergunning mee te dingen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter dan ook verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder geen vergunning aan De Lotto mag verlenen zolang nog niet op haar bezwaren is beslist dan wel te bepalen dat aan De Lotto slechts een tijdelijke vergunning mag worden verleend voor de duur van maximaal zes maanden.
Vaststaat dat voorzover het verzoek van verzoekster betrekking heeft op de aanvraag van De Lotto er, gelet op het feit dat nog geen voor bezwaar vatbaar besluit is genomen en niet gebleken is van een bezwaar van verzoekster tegen het uitblijven van dat besluit, niet wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Dit wil evenwel niet zeggen dat in het kader van de onderhavige procedure de besluitvorming omtrent de aanvraag van De Lotto geen rol speelt. Onmiskenbaar bestaat er een verband tussen die nog te nemen beslissing, waarvan overigens al duidelijk is hoe die wat verweerder betreft zal luiden, en de bezwaren van verzoekster tegen het besluit van 9 augustus 2004.
Dit zou anders zijn indien de mogelijkheid bestaat om voor het organiseren van sportprijsvragen twee vergunningen te verlenen. Het is echter niet aannemelijk dat de WoK die mogelijkheid biedt. In de artikelen 16 en 24 van de WoK is uitdrukkelijk bepaald dat voor de daarin bedoelde kansspelen aan slechts één rechtspersoon een vergunning kan worden verleend. Met het woord "kan" wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts bedoeld dat die ene vergunning ook níet kan worden verleend. Voorzover verzoekster heeft gesteld dat uit het bepaalde in artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de WoK kan worden afgeleid dat meerdere vergunningen kunnen worden verleend, kan de voorzieningenrechter die stelling dan ook niet onderschrijven.
De situatie is derhalve dat aan De Lotto een vergunning zal worden verleend, terwijl verzoekster vindt dat zij voor diezelfde vergunning in aanmerking dient te komen. De vergunning voor het organiseren van sportprijsvragen via internet is hier niet aan de orde. Ook voor De Lotto geldt het standpunt van verweerder dat het gesloten systeem van de WoK niet voorziet in het aanbieden van kansspelen via internet, zodat dit momenteel in Nederland niet is toegestaan.
Gelet op het verhandelde ter zitting is het aannemelijk dat het besluit op de aanvraag van De Lotto binnenkort, te weten vóór het verlopen van de geldigheid van de huidige vergunning op 12 december 2004, zal worden genomen. Ook mag ervan worden uitgegaan dat verzoekster tegen dit besluit bezwaar zal maken en dat zij in dat geval in haar bezwaren zal worden ontvangen, als tenminste de toezegging van verweerder aan verzoekster dat zij als belanghebbende in de gelegenheid zal worden gesteld haar zienswijze omtrent het voorgenomen besluit op de aanvraag van De Lotto kenbaar te maken, kan worden opgevat als een erkenning door verweerder dat het belang van verzoekster, die voor diezelfde vergunning in aanmerking wenst te komen, rechtstreeks bij dat besluit is betrokken. Verder is gebleken dat verweerder verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld om haar bezwaren tegen het besluit van 9 augustus 2004 op donderdag 9 december 2004 mondeling toe te lichten en dat niet de verwachting bestaat dat verweerder direct op de bezwaren van verzoekster zal kunnen beslissen.
Aldus zullen er na 12 december 2004 naar verwachting twee bezwaarschriften bij verweerder in behandeling zijn. Gelet op de hiervoor genoemde samenhang zal een gezamenlijke behandeling van de bezwaren naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangewezen of in elk geval het meest efficiënt zijn. De stelling dat een toekenning van de vergunning aan De Lotto hangende de bezwaarprocedure tegen het besluit van 9 augustus 2004 die procedure illusoir zou maken, miskent enerzijds dat tegen de beslissing op de aanvraag van De Lotto eveneens bezwaar openstaat en anderzijds dat verweerder, of hij nu wel of niet eerder een vergunning heeft verleend en of hij al dan niet tot gezamenlijke behandeling van bezwaren overgaat, op grond van artikel 7:11 van de Awb gehouden is het bestreden besluit volledig te heroverwegen.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster ten aanzien van de beslissing omtrent haar aanvraag tot het aanbieden van sportprijsvragen al dan niet via internet een belang heeft dat vereist dat onverwijld een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het belang van verzoekster om tot de Nederlandse markt te worden toegelaten, is hiervoor niet voldoende. Niet gebleken is dat er, anders dan in het geval van De Lotto, voor verzoekster bij niet verlening van de vergunning grote en onmiddellijke belangen op het spel staan. Zoals ter zitting door verzoekster is erkend, heeft zij voor het in Nederland aanbieden van sportprijsvragen anders dan via internet nog geen investeringen gedaan, zoals de aankoop of huur van kantoren, werving van personeel of opzet van een verkoopnetwerk. Verder is ter zitting gebleken dat verzoekster haar huidige activiteiten op het internet, voorzover haar dat niet door de burgerlijke rechter op vordering van De Lotto is verboden, voortzet en dat de Nederlandse overheid geen plannen heeft om handhavend tegen haar op te treden. Er valt dan ook niet in te zien waarom verzoekster niet de beslissing op haar bezwaren zou kunnen afwachten. Er is geen sprake van dat afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen heeft. Om dezelfde reden valt evenmin in te zien waarom verzoekster niet de beslissing op een eventueel bezwaar tegen de beslissing omtrent de aanvraag van De Lotto zou kunnen afwachten. Het enige dat verzoekster in deze procedure kennelijk beoogt, is te voorkomen dat de toekenning van de vergunning ex artikel 16 van de WoK aan De Lotto voor de komende vijf jaar een voldongen feit wordt. Om dit te voorkomen is echter het tijdig indienen als belanghebbende van een bezwaarschrift tegen die vergunningverlening voldoende. Daarmee wordt immers voorkomen dat die vergunning aanstonds rechtskracht krijgt.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. D. Allewijn, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.G.M. van Ede.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,