ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7843
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- J.S.W. Holtrop
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van executoriaal derdenbeslag door de Staat der Nederlanden op ontwikkelingshulp aan Bangladesh
In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat Tulip Computers International B.V. het executoriaal derdenbeslag zou opheffen dat zij had gelegd op vermogensbestanddelen die de Staat in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan de Volksrepubliek Bangladesh verschuldigd was. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 december 2004 in kort geding uitspraak gedaan. De Staat voerde aan dat het beslag om redenen van openbaar belang onmiddellijk opgeheven diende te worden, omdat de gelden bestemd waren voor ontwikkelingshulp en dus voor de openbare dienst. De Staat stelde dat het beslag in strijd was met het volkenrecht en dat het beslag geen deugdelijke grondslag had.
Tulip Computers voerde verweer en stelde dat het beslag een legitieme basis had, aangezien zij een privaatrechtelijke vordering op Bangladesh had. Tulip betwistte dat het beslag in strijd was met het openbaar belang en voerde aan dat de dagvaarding nietig was omdat Bangladesh niet was opgeroepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet had aangetoond dat er sprake was van redenen van openbaar belang die de opheffing van het beslag rechtvaardigden. Bovendien werd vastgesteld dat de vordering van Tulip een executoriale titel had en dat de Staat niet had aangetoond dat de gelden daadwerkelijk bestemd waren voor de openbare dienst.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de Staat werd afgewezen, en dat de Staat als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukte het belang van de naleving van rechterlijke uitspraken en de noodzaak voor de Staat om transparant te zijn over de bestemming van de gelden die aan Bangladesh waren toegewezen.