ECLI:NL:RBSGR:2004:AR8042

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 04/1423
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van uitzetting naar Algerije

In deze zaak vordert de eiser, die gedetineerd is in PI Rotterdam Airport Uitzendcentrum, dat de Staat der Nederlanden hem verbiedt naar Algerije uit te zetten. De eiser stelt dat hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de aanzegging tot uitzetting niet appelabel is volgens artikel 72 lid 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij betoogt dat het Algerijnse paspoort, waaruit zou blijken dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, vals is en dat hij in werkelijkheid de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dit wordt onderbouwd door het feit dat de Marokkaanse autoriteiten eerder laissez-passers voor hem hebben afgegeven en dat hij een Marokkaans paspoort bezit.

De rechtbank oordeelt dat de eiser op grond van artikel 72 lid 3 Vw 2000 wel degelijk rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de dreigende uitzettingshandeling, aangezien deze gelijkgesteld wordt met een beschikking. Hierdoor kan de eiser administratief bezwaar maken en eventueel beroep instellen bij de vreemdelingenrechter. Tevens kan hij een verzoek indienen voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat er voor de eiser een rechtsgang openstaat die voldoende waarborgen biedt en die ook een snelle voorlopige voorziening mogelijk maakt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt hem in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 1.057,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 241,-- aan griffierecht. De uitspraak is gedaan op 29 november 2004 door de voorzieningenrechter R.J. Paris.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 29 november 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/1423 van:
[eiser],
thans gedetineerd te PI Rotterdam Airport Uitzendcentrum
onder zijn alias '[alias]',
eiser,
procureur mr. G.J. Schuurman,
advocaat mr. G.A. Jansen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. P.M. Kruijdenberg.
1. Verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde doen dagvaarden tegen de zitting van 26 november 2004. De advocaat van eiser heeft aan de hand van producties de vordering toegelicht. Gedaagde heeft bij monde van zijn procureur aan de hand van pleitnotities en producties verweer gevoerd. Aan partijen is op 29 november 2004 een uittreksel van het audiëntieblad van die datum afgegeven met de uitspraak in deze zaak. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 november 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is, na beëindiging van een strafrechtelijke detentie, op 4 november 2004 onder de naam '[alias]' in vreemdelingenbewaring gesteld. Uit een al dan niet vervalst Algerijns paspoort blijkt dat de persoon met die naam de Algerijnse nationaliteit heeft.
2.2. Tegen het besluit strekkende tot zijn inbewaringneming heeft eiser beroep ingesteld bij de vreemdelingenrechter. In die procedure heeft hij onder andere betoogd dat zijn naam [naam eiser] is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Bij uitspraak van 22 november 2004 is zijn beroep ongegrond is verklaard
2.3. Gedaagde is voornemens eiser op 30 november 2004 onder escorte naar Algerije uit te zetten. De vlucht is reeds geboekt.
2.4. De Marokkaanse autoriteiten hebben op 16 november 2004 voor eiser een laissez-passer afgegeven. Ook in 1997 en 2001 hebben zij voor eiser een laissez-passer afgegeven. Daarmee is eiser toen naar Marokko uitgezet.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- gedaagde te verbieden hem naar Algerije uit te zetten, op straffe van een dwangsom.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser is in zijn vordering ontvankelijk nu de aanzegging tot zijn uitzetting niet appelabel is ex artikel 72 lid 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Het Algerijnse paspoort waaruit zou blijken dat eiser '[alias]' heet en de Algerijnse nationaliteit heeft, is weliswaar afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, maar is toch vals. Eiser heet immers [naam eiser] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten meerdere malen een laissez-passer voor eiser hebben afgegeven en uit een kopie van eisers Marokkaanse paspoort.
Indien gedaagde eiser desondanks toch naar Algerije zou uitzetten, handelt hij daarmee jegens hem onrechtmatig. Dit klemt te meer nu eiser geen aanknopingspunten heeft met Algerije en hij daar mogelijk vervolgd zal worden vanwege het valse paspoort op naam van '[alias]'.
Met een uitzetting naar Marokko zou eiser wel kunnen instemmen.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde heeft allereerst aangevoerd dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 72 lid 3 Vw 2000 niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. In dat artikel is immers bepaald dat (voor wat betreft de mogelijkheid om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden) met een beschikking gelijk wordt gesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
4.2. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen rechtsmiddelen kan aanwenden tegen een 'aanzegging tot uitzetting'. Deze stelling van eiser doet echter niet ter zake, omdat eiser op grond van het bepaalde in artikel 72 lid 3 Vw 2000 (in ieder geval) rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de dreigende uitzettingshandeling. Op grond van dat artikel wordt die dreigende handeling immers gelijkgesteld met een beschikking, zodat eiser daartegen administratief bezwaar kan maken en vervolgens zonodig administratief beroep kan instellen bij de vreemdelingenrechter. Daarnaast kan eiser hangende een van die procedures de vreemdelingenrechter verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.
4.3. Geoordeeld dient derhalve te worden dat er voor eiser een met voldoende waarborgen omklede specifieke rechtsgang openstaat, die ook voorziet in een voldoende snelle voorlopige voorziening.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.057,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 241,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
jwo