ECLI:NL:RBSGR:2004:AR8529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/50892
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling door gebrek aan informatie over rechtsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling, geboren in 1985 en van Chinese nationaliteit. De vreemdeling was op 21 oktober 2004 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd, waarna een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. De vreemdeling was niet op de hoogte van de inhoud en strekking van deze maatregel, noch van de mogelijkheid om hiertegen een rechtsmiddel in te stellen. Dit gebrek aan informatie is in strijd met de wet en de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet op de hoogte was gesteld van zijn rechten, wat leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontneming vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met terugwerkende kracht. Tevens werd de vreemdeling een schadevergoeding van € 1.935, -- toegekend voor de onrechtmatige detentie, en werden de proceskosten aan de Staat der Nederlanden toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en rechtsbescherming voor vreemdelingen in detentie.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 50892 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1985, van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Complex Schiphol-Oost, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 29 november 2004.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Nurdogan-Ferwerda, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Op 21 oktober 2004 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 17 november 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge datzelfde artikellid strekt het aldus aanhangig gemaakte beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel jegens de vreemdeling gerechtvaardigd is te achten.
2.2 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.3 Namens de vreemdeling is – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De inhoud en strekking van de vrijheidsontnemende maatregel zijn niet aan de vreemdeling bekend gemaakt en de vreemdeling wist dus ook niet dat hij een rechtsmiddel kon instellen. Dit is in strijd met de wet. Ook heeft verweerder niet voortvarend genoeg gehandeld nu er eerst op 13 november 2004 een gesprek met de vreemdeling is gevoerd. Voorts heeft verweerder negen dagen gewacht met het opsturen van het presentatiesetje China naar de Unit Facilitering Terugkeer nadat de vreemdeling het formulier ten behoeve van een laissez-passer aanvraag had ingevuld, hetgeen eveneens niet voortvarend genoeg is. De maatregel dient dan ook te worden opgeheven. Eiser heeft ter zitting verzocht te bepalen dat schadevergoeding dient te worden voldaan vanaf 21 oktober 2004, subsidiair vanaf 4 november 2004.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), dient een rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon, ten einde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, te geschieden overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens betekent dit, dat de detentie dient te berusten op een wettelijke grondslag en ook overigens in overeenstemming moet zijn met het nationale recht. In artikel 5, tweede lid van dit Verdrag is bepaald, dat een ieder die gearresteerd is onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht. In paragraaf A5/2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen dat de bevoegde ambtenaar een afschrift van de plaatsingsbeschikking dient uit te reiken aan de vreemdeling waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moeten worden medegedeeld.
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast, dat de plaatsingsbeschikking van 21 oktober 2004, welke is gesteld in de Nederlandse taal, aan de vreemdeling is uitgereikt. Hoewel de naam van de vreemdeling op het moment van uitreiking nog niet bekend was, staat op de beschikking immers wel vermeld het registratienummer 57807/2004, welk nummer betrekking heeft op de vreemdeling. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet is gebleken dat bij uitreiking ook de inhoud en strekking van de beschikking aan de vreemdeling zijn meegedeeld. Hierbij neemt zij het volgende in aanmerking. Op de plaatsingsbeschikking is geen van de mogelijkheden aangekruist welke betrekking heeft op het meedelen van inhoud en strekking in een begrijpelijke taal. In plaats daarvan staat vermeld dat, aangezien communicatie ten tijde van het uitreiken van de beschikking nog niet mogelijk was, alsnog zal worden getracht een tolk te bereiken. Vervolgens blijkt uit de openbare incidentnotitie van dezelfde datum, 21 oktober 2004, weliswaar dat op genoemde datum is geprobeerd om via een tolk Chinees Mandarijn en Chinees Cantonees met de vreemdeling te communiceren en dat deze weigerde te spreken, echter uit deze incidentnotitie blijkt niet dat in een van deze talen alsnog inhoud en strekking van de beschikking zijn meegedeeld. Vervolgens heeft blijkens de incidentnotitie van 13 november 2004 de vreemdeling in een gesprek op die dag via een tolk zijn naam en geboortedatum gegeven, maar ook uit die notitie kan niet worden afgeleid dat aan de vreemdeling bij die gelegenheid alsnog de inhoud en strekking van de plaatsingsbeschikking kenbaar is gemaakt.
2.6 De stelling van verweerder dat de vreemdeling door middel van de brieven in de Chinese taal die zich in het dossier bevinden in een begrijpelijke taal op de hoogte is gesteld van de oplegging van de plaatsingsmaatregel en de mogelijkheid van de in te stellen rechtsmiddelen, volgt de rechtbank niet. Op deze brieven is niet de naam van de vreemdeling ingevuld. De ter zitting aanwezige tolk heeft desgevraagd verklaard dat ook het bovengenoemde registratienummer dat betrekking heeft op de vreemdeling niet in de brief staat vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende gebleken dat de betreffende brieven aan de vreemdeling zijn uitgereikt. Ook is niet duidelijk wanneer dit dan zou zijn gebeurd.
2.7 Uit het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de vreemdeling niet op de hoogte is gesteld van de inhoud en strekking van de plaatsingsbeschikking en de mogelijkheid tot het instellen van een rechtsmiddel. De rechtbank acht het feit dat een vreemdeling op de hoogte wordt gesteld van de inhoud en strekking van de maatregel en de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen in het licht van het onder r.o. 2.4 bepaalde dermate essentieel, dat het ontbreken hiervan de bewaring van aanvang af onrechtmatig maakt.
2.8 Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen met ingang van heden.
2.9 Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 21 oktober 2004 onrechtmatig, zodat de vreemdeling in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van de vreemdeling in Complex Schiphol-Oost wordt een schadevergoeding van € 45, -- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van de vreemdeling begroot op € 1.935, -- (43 dagen). De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden.
2.10 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322, -- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw met ingang van heden;
3.2 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 1.935,-- (ZEGGE DUIZEND NEGENHONDERD VIJF EN DERTIG EURO), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2004, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.935, -- (ZEGGE DUIZEND NEGEN HONDERD VIJF EN DERTIG EURO).
Aldus gedaan op 3 december 2004, door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 3 december 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.