ECLI:NL:RBSGR:2004:AS2433
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor medische behandeling en de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Somalische vrouw, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'voor het ondergaan van een medische behandeling'. De rechtbank diende te beoordelen of een brief van eiseres, gedateerd 29 augustus 2003, als een nieuwe aanvraag kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de brief niet als een aanvraag kon worden beschouwd, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien er geen sprake was van een aanvraag die afgewezen kon worden.
De rechtbank benadrukte dat eiseres al eerder een aanvraag had ingediend op 27 november 2002, en dat de brief van 29 augustus 2003 niet duidelijk maakte dat er een nieuwe aanvraag werd ingediend. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat verweerder had moeten begrijpen dat zij een beroep deed op de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechtbank concludeerde dat de verwijzing naar de inherente afwijkingsbevoegdheid van verweerder niet als een nieuwe aanvraag kon worden opgevat, omdat de aanvraag voor de verblijfsvergunning voor medische behandeling nog in behandeling was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding om een partij in de kosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 15 december 2004.