ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3553

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/49941
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. Severein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met geaccordeerde Dublinclaim

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, geboren op [geboortedatum], van Georgische nationaliteit, die op 28 oktober 2004 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De vreemdeling had eerder een asielaanvraag ingediend in België en was op 27 oktober 2004 staande gehouden door de Spoorwegpolitie in Nederland. Tijdens de procedure heeft de vreemdeling aangegeven Nederland te willen verlaten en mee te willen werken aan de overdracht aan de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een geaccordeerde Dublinclaim, wat betekent dat de vreemdeling recht heeft op vertrek uit Nederland.

De rechtbank oordeelt dat de bewaring onrechtmatig is geworden op grond van artikel 59, derde lid, Vw 2000, in samenhang met paragraaf C5/21.5 van de Vreemdelingenregeling (Vc 2000). De rechtbank heeft de bewaring opgeheven en de vreemdeling een schadevergoeding van € 350,= toegekend voor de vijf dagen dat hij onterecht in bewaring heeft gezeten. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling, begroot op € 322,=, toegewezen aan de Staat der Nederlanden.

De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein, rechter, en is op 1 december 2004 uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open, dat binnen één week na verzending van de uitspraak moet worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 1 december 2004
Regnr.: AWB 04/49941
U I T S P R A A K
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Georgische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer,
tegen:
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. PROCESVERLOOP
1.1. Bij besluit van 28 oktober 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Namens eiser is op 11 november 2004 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit, waarbij is verzocht om schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 22 november 2004 heeft eiser een aantal stukken ingediend.
Bij faxbericht van 25 november 2004 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser een aanvullend stuk doen toekomen.
1.4. Bij besluit uitgereikt op 25 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser waaraan eiser rechtmatig verblijf ontleende, afgewezen. De bewaring is bij besluit van 25 november 2004 voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.5. Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 26 november 2004 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk in de Georgische taal aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
2.1. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 27 oktober 2004 om 21.45 uur is staandegehouden door de Spoorwegpolitie op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf in Nederland. Eiser was tijdens een controle van vervoerbewijzen in trein tussen Zwolle en Deventer aangetroffen en kon geen vervoerbewijs noch een identiteitskaart tonen. In gebrekkig Engels en Nederlands verklaarde eiser naar België te willen reizen. Eiser werd vervolgens na staandehouding overgebracht naar het bureau van de Spoorwegpolitie te Deventer alwaar zij om 21.50 uur arriveerden. Daar overhandigde eiser papieren afkomstig uit de asielprocedure in België waaruit bleek dat hem zowel was aangezegd het grondgebied van België te verlaten als een verbod was opgelegd zich naar Nederland en Luxemburg te begeven. Op 27 oktober 2004 omstreeks 22.00 uur heeft de Spoorwegpolitie telefonisch contact gehad met de Vreemdelingenpolitie te Deventer en is afgesproken eiser aan hen over te dragen waardoor eiser dezelfde avond is overgebracht naar het hoofdbureau van de regiopolitie te Deventer alwaar men om 23.15 uur aankwam en eiser werd opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, Vw 2000. Op 28 oktober 2004 is eiser om 10.20 uur in het bijzijn van zijn gemachtigde gehoord op grond van artikel 5.2 van het Vb 2000 in verband met het bepaalde in artikel 59 Vw 2000. Na afloop van het gehoor werd eiser om 10.45 uur in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000.
2.2. Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.3. Ter zitting is namens eiser ten eerste aangevoerd dat niet wordt gevolgd waarom eiser in bewaring is gesteld terwijl duidelijk was dat hij een asielaanvraag wilde indienen. Ten tweede heeft de gemachtigde van eiser gewezen op paragraaf C5/21.5 van de Vc 2000. In dat kader heeft zij aangevoerd dat nu er ten aanzien van eiser sprake is van een door de Belgische autoriteiten geaccordeerde claim op grond van de Overeenkomst van Dublin en eiser heeft aangegeven terug te willen naar België, zijn bewaring op grond van artikel 59, derde lid, Vw 2000 dient te worden opgeheven.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
2.5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft nu zijn asielaanvraag is afgewezen bij besluit aan eiser uitgereikt op 25 november 2004, zodat eiser thans valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
2.6. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, terwijl eiser voorts geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Bovendien heeft eiser zich niet gehouden aan de vertrektermijn en beschikt hij over onvoldoende middelen van bestaan. Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
2.7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, een door verweerder bij de Belgische autoriteiten ingediende Dublinclaim reeds door die autoriteiten is geaccordeerd en dat blijkens de verklaringen van verweerder ter zitting daadwerkelijke overdacht in een dergelijk geval niet lang op zich laat wachten. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
2.8. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 dient de bewaring van een vreemdeling achterwege te blijven en te worden beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
Ingevolge paragraaf C5/21.5 van de Vc 2000 bestaat die gelegenheid in ieder geval indien sprake is van een geaccordeerde Dublinclaim. Of de vreemdeling te kennen heeft gegeven Nederland te willen verlaten, c.q. wil meewerken aan de overdracht aan het verantwoordelijke land, is mede af te leiden uit de vraag of hij zich gedurende de procedure heeft gehouden aan de hem opgelegde maatregelen van toezicht, of bijvoorbeeld de uitlatingen van hem.
2.9. De rechtbank constateert dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de Dublinclaim door de Belgische autoriteiten is geaccordeerd zodat dit tussen partijen niet in geschil is. De rechtbank is voorts met eiser van oordeel dat uit de stukken kan worden afgeleid dat eiser Nederland wil verlaten en mee wil werken aan de overdracht aan de Belgische autoriteiten. De rechtbank verwijst daartoe bijvoorbeeld naar de brief van de gemachtigde van eiser d.d. 22 november 2004 aan de IND als reactie op het voornemen van 11 november 2004 in de asielprocedure. Voorts is ook ter zitting aangegeven dat eiser naar België terug wil, hetgeen door verweerder overigens niet is bestreden.
2.10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de bewaring op grond van artikel 59, derde lid, Vw 2000 in samenhang met paragraaf C5/21.5 van de Vc 2000 met ingang van 26 november 2004 onrechtmatig is geworden en derhalve moet worden opgeheven.
2.11. Op grond van artikel 106, eerste lid, Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de bewaring vanaf het moment dat aan de vereisten van artikel 59, derde lid, Vw 2000 werd voldaan, hetgeen blijkens het voorgaande in elk geval ter zitting van 26 november 2004 het geval was, onrechtmatig is geweest. Ten aanzien van de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden, wordt als volgt overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding van € 70,= per dag toe te kennen voor de vijf dagen die hij sinds 26 november 2004 in het Huis van Bewaring heeft verbleven. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 350,= zal worden toegekend.
2.13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 350,=;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Goris als griffier en uitgesproken op 1 december 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 1 december 2004