ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4404

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
365583 / 03-16633
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia Bank Nederland NV voor schending van zorgplicht in aandelenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland NV en een gedaagde, die een aandelenlease-overeenkomst had afgesloten met de rechtsvoorganger van Dexia, Legio Lease BV. De gedaagde had een overeenkomst van aandelenlease, genaamd 'WinstVerDriedubbelaar', gesloten op 7 juli 1999, waarbij hij een totale leasesom van € 14.253,77 diende terug te betalen in maandelijkse termijnen. Na afloop van de overeenkomst bleek er een restschuld van € 2.290,23 te zijn, die de gedaagde niet kon betalen. Dexia vorderde betaling van deze restschuld, maar de gedaagde voerde verweer en stelde dat de overeenkomst vernietigd moest worden wegens dwaling en misleidende reclame.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia, als professionele partij, een bijzondere zorgplicht heeft jegens haar cliënten. De rechter oordeelde dat Dexia onvoldoende zorg heeft betracht bij het aanbieden van de aandelenlease-overeenkomst, vooral gezien de financiële situatie en ervaring van de gedaagde. De rechter concludeerde dat Dexia niet had onderzocht of de gedaagde in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de informatievoorziening over de risico's van de overeenkomst niet adequaat was. Hierdoor was Dexia aansprakelijk voor het nadeel dat de gedaagde had ondervonden.

De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de gedaagde een eigen verantwoordelijkheid draagt voor zijn keuze om deel te nemen aan de overeenkomst. De rechter heeft het totale nadeel verdeeld, waarbij het risico van de restschuld voor Dexia bleef, terwijl de gedaagde verantwoordelijk werd gehouden voor de inleg die hij had gedaan. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia in conventie afgewezen en Dexia veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 365583 / 03-16633
28 december 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: thans de heer H. Wiersma (Honselersdijk).
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote stroom Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
Vaststaande feiten
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio" en ook wel als "Dexia". Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. [gedaagde] heeft op of omstreeks 7 juli 1999 met Legio onder contractnummer 74216729 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend € 14.253,77, bestaande uit het aankoopbedrag van € 11.781,72 en € 2.472,05 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde totale leasesom (terug)betalen aan Legio in 36 maandelijkse termijnen van elk € 68,67 (de totale rente), voorts € 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte € 11.736,34 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), dat laatste bedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is op de eindafrekening onbetwist sprake van één inhaalincasso) 35 maandtermijnen van in totaal € 2.403,45 betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en per 8 juli 2002 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 2.290,23 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
5. Bij inleidende dagvaarding van 22 september 2003 heeft Dexia in conventie betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 2.290,23, vermeerderd met € 149,34 aan verstreken vertragingsrente en € 483,14 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve € 2.922,71 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft in conventie bij antwoord in persoon en bij dupliek bij gemachtigde schriftelijk gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. In reconventie vordert de gemachtigde van [gedaagde] (pas) bij laatste conclusie een verklaring voor recht dat de overeenkomst van aandelenlease is of wordt vernietigd. Dexia voert daartegen bij laatste akte op haar beurt gemotiveerd verweer.
7. Voor de onderbouwing van voormelde vorderingen in conventie en in reconventie en voor de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar alle relatief omvangrijke wederzijdse gedingstukken met producties. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Beoordeling
8. Dexia betoogt bij laatste akte terecht dat de vordering in reconventie van [gedaagde] reeds moet stranden op de omstandigheid, dat deze in strijd met art. 137 Rv pas bij dupliek en niet dadelijk bij antwoord is ingesteld. Ook bij een welwillende lezing valt in de overigens zeer duidelijke stellingen van [gedaagde] in persoon bij antwoord geen duidelijke en bepaalbare eis in reconventie (voor [gedaagde]: dat is een tegenvordering) te lezen. Voor het overige is de kantonrechter anders dan Dexia van oordeel, dat bij dupliek geen nieuwe weren worden gevoerd, nu daar slechts een nadere uitwerking door de gemachtigde plaatsvindt van al hetgeen [gedaagde] in persoon al bij antwoord in zijn eigen bewoordingen had gesteld.
9. [gedaagde] heeft zich beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling aan zijn zijde, misleidende reclame en bedrog ("ik voel mij besodemieterd") door Dexia. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411 en JOR nrs. 238 en 239), is de kantonrechter echter van oordeel dat de overgelegde reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar (nog net) niet als misleidend kan worden aangemerkt en dat het beroep op dwaling of bedrog op deze grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [gedaagde] te blijven, en zijn er voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die of bedrog dat de door [gedaagde] kennelijk beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
10. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht in meerdere opzichten heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
11. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd, en waaraan niet afdoet dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde vaste jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. De kennelijke doelgroep van Dexia zal veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag van de effecten te financieren.
12. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR 1999 tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
13. Over de eigen financiële omstandigheden en beleggingservaring stelt [gedaagde] - door Dexia niet of onvoldoende weersproken - dat hij spastisch en doof is en op een sociale werkplaats werkt, alwaar vele collega's evenals hij een dergelijke overeenkomst met Legio hadden afgesloten terwijl zij uit de brochures en ander reclamemateriaal van Legio totaal niet hadden begrepen dat zij hadden ingetekend op een lening met een kans op verlies. Bij de eindafrekening kreeg [gedaagde] de schrik van zijn leven: "alles weg, ik kon het niet geloven, plus een restschuld". Legio heeft hem destijds schriftelijk alleen naar naam, adres en woonplaats gevraagd. Nu verkeert [gedaagde] evenals vele Dexia-klanten in de grootste financiële moeilijkheden. [gedaagde] zit ver onder het niveau van de gemiddelde belegger. Over zijn concrete financiële omstandigheden van toen en nu stelt [gedaagde] echter niets concreets.
14. Niet is gesteld of gebleken dat Dexia zich in deze financiële en overige omstandigheden van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met [gedaagde] afsloot. Dexia heeft zich er klaarblijkelijk in het geheel niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring van [gedaagde], en hoe deze een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde grote winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Ook het door of namens Dexia verschafte informatiemateriaal over de relatief complexe structuur en het wezen van de WinstVerDriedubbelaar - beleggen met geleend geld, met het risico van een restschuld bovenop de inleg bij relevante koersdalingen - is bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals [gedaagde]. Door al deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplichten die zij jegens [gedaagde] in acht had te nemen. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
15. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag of naïviteit heeft [gedaagde] immers in het risico van een negatieve afloop - waarop [gedaagde] blijkens het overgelegde reclame- en informatiemateriaal wel, zij het zeer summier en in versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of om tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als onervaren consument.
16. Zoals reeds overwogen stelt [gedaagde] over de eigen financiële omstandigheden en beleggingsdoelstellingen welbeschouwd niets concreets. Onder die omstandigheden moet de kantonrechter het ervoor houden, dat [gedaagde] het risico van verlies van zijn maandelijkse inleg van telkens € 68,67 wel kon en wilde dragen, maar niet het risico van een negatieve afloop in de vorm van een restschuld, waarvan hij zich ook niet realiseerde dat hij dit risico liep. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat het voor risico en rekening van [gedaagde] komende gedeelte daarvan zal worden beperkt tot de in feite door hem betaalde maandtermijnen (dat is zijn in rov. 4 vastgestelde inleg van in totaal € 2.403,45, die hij kennelijk bereid was op het spel te zetten), en dat het nadeel voor het overige (dat is de restschuld) voor risico en rekening van Dexia zal moeten blijven.
17. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven. Als de geheel of grotendeels het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] in conventie, tot heden begroot op in totaal € 225,- aan salaris gemachtigde voor de dupliek volgens het toepasselijk liquidatietarief. Voor het antwoord in persoon zal de kantonrechter geen salaris toekennen, omdat [gedaagde] toen nog zonder gemachtigde procedeerde (art. 238 Rv). Het in omvang welbeschouwd summiere debat in reconventie rechtvaardigt, mede gelet op de nauwe samenhang met de conventie, geen toekenning van afzonderlijk salaris voor de gemachtigde van Dexia in reconventie.
Beslissingen
De kantonrechter, recht doende in conventie en in reconventie:
- wijst de vorderingen van Dexia op [gedaagde] in conventie af;
- veroordeelt Dexia tot betaling van € 225,- aan [gedaagde] voor de geliquideerde proceskosten in conventie aan zijn zijde, zoals begroot in rov. 17;
- verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn vordering in reconventie;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van Dexia in reconventie, tot heden evenwel begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2004 in het bijzijn van de griffier.