ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4554

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
366627 / 03-17026
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia Bank Nederland NV voor schending van zorgplicht in aandelenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland NV en een gedaagde die een aandelenlease-overeenkomst had afgesloten. De gedaagde had in 1997 een overeenkomst gesloten met Legio Lease BV, de rechtsvoorganger van Dexia, voor een aandelenleaseproduct genaamd 'WinstVerdubbelaar'. De overeenkomst had een looptijd van 60 maanden en de gedaagde had een totale leasesom van fl 14.842,95, waarvan hij gedurende de looptijd 59 maandtermijnen had betaald. Aan het einde van de looptijd bleek er een restschuld van € 553,50 te zijn, die de gedaagde niet had betaald.

Dexia vorderde betaling van deze restschuld, vermeerderd met rente en incassokosten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden door onvoldoende inzicht te krijgen in zijn financiële situatie en de risico's van de overeenkomst niet goed te communiceren. De kantonrechter oordeelde dat Dexia, als professionele partij, een bijzondere zorgplicht had jegens de gedaagde, die als consument niet over voldoende inzicht in de risico's beschikte. De rechter stelde vast dat Dexia onvoldoende had gedaan om te onderzoeken of de gedaagde in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat zij niet had ingegrepen toen de aandelenkoersen daalden.

De kantonrechter concludeerde dat Dexia aansprakelijk was voor het nadeel dat de gedaagde had ondervonden als gevolg van deze nalatigheid. Echter, de rechter erkende ook dat de gedaagde een eigen verantwoordelijkheid droeg voor zijn keuze om deel te nemen aan de riskante overeenkomst. Uiteindelijk werd het nadeel verdeeld, waarbij het gedeelte dat voor rekening van de gedaagde kwam, werd beperkt tot de door hem betaalde maandtermijnen, terwijl de restschuld voor risico van Dexia bleef. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zonder gemachtigde procedeerde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 366627 / 03-17026
28 december 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
schriftelijk procederend in persoon.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote hoeveelheid Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
Vaststaande feiten
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio"; Dexia is in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. [gedaagde] heeft op of omstreeks 10 juli 1997 met Legio onder contractnummer 73044275 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerdubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 60 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van fl 14.842,95, bestaande uit het aankoopbedrag van fl 8.757,15 en fl 6.085,80 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 60 maandelijkse termijnen van elk fl 101,43 (de totale rente), voorts fl 100,- omstreeks de 59e maand en tenslotte fl 8.657,15 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is onbetwist sprake van één inhaalincasso) 59 maandtermijnen van in totaal fl 5.984,37 = € 2.715,59 betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en een eindafrekening per 10 juli 2002 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 553,50 met 1,16% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
5. Bij inleidende dagvaarding van 24 september 2003 heeft Dexia betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 553,50, vermeerderd met € 79,15 aan verstreken vertragingsrente en € 161,84 aan incassokosten, in totaal derhalve € 794,49 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
7. Voor de onderbouwing van de vorderingen en de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar de wederzijdse gedingstukken met producties.
Beoordeling
8. [gedaagde] heeft ondermeer aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Hij betoogt immers dat Dexia onvoldoende heeft getracht inzicht te krijgen in zijn financiële situatie en dat hij bij het sluiten van de overeenkomst - waarvan hij de grote risico's destijds onvoldoende inzag - onvoldoende middelen had om zich "aan het contract te houden indien dat met een negtief saldo zou worden afgesloten". Over die financiële omstandigheden stelt [gedaagde] inhoudelijk verder niets concreets. Voorts staat vast dat hij nadien in 2000 met Legio een tweede overeenkomst van aandelenlease heeft afgesloten waaraan hij een restschuld van € 5.000,- aan Dexia "heeft overgehouden".
9. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nr. 192, NJ 1999 nr. 285, RvdW 2003 nr. 123) banken zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden (en gebleken) grote risico's bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen. Het betoog van Dexia over het onverbindend en niet toepasselijk zijn van art. 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR), waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken sinds 1 februari 1999 nader is gecodificeerd, kan buiten beoordeling blijven, nu het onderhavige contract al in 1997 is afgesloten en de NR 1995 nog niet een soortgelijke bepaling als art. 28 NR 1999 kende. Dit laat onverlet dat die bijzondere zorgplicht van Dexia al volgt uit voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad.
10. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van voormelde jurisprudentie tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe noopte vooral ook de aard van dit riskante product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
11. Uit niets blijkt dat (de rechtsvoorganger van) Dexia zich in de toenmalige financiële omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met [gedaagde] afsloot, alsmede hoe deze een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen. Door deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplicht die haar jegens [gedaagde] betaamt. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
12. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag heeft [gedaagde] immers in het risico van een negatieve afloop - waarop hij blijkens de overgelegde brochure wel, zij het zeer summier en in versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Sterker nog, in 2000 heeft hij een tweede soortgelijke overeenkomst afgesloten. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
13. Zoals reeds overwogen stelt [gedaagde] over de eigen financiële omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen welbeschouwd niets concreets. Onder die omstandigheden moet de kantonrechter het ervoor houden, dat [gedaagde] het risico van de overeenkomst van in het slechtste geval fl 14.842,95 wel kon dragen, maar zich niet heeft gerealiseerd dat hij dit risico van een negatieve afloop c.q. restschuld daadwerkelijk liep. Mede daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat het voor rekening van [gedaagde] komende gedeelte van dat nadeel zal worden beperkt tot de in feite door hem betaalde maandtermijnen (dat is zijn inleg, die hij kennelijk bereid was op het spel te zetten), en dat het nadeel voor het overige (dat is de restschuld) voor risico en rekening van Dexia zal moeten blijven.
14. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], tot heden begroot op nihil nu deze in persoon en dus zonder gemachtigde procedeert (artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Beslissingen
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van Dexia af;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten van [gedaagde], tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2004 in het bijzijn van de griffier.