ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4566

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
440231/04-4814
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Th. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenlease-overeenkomst en zorgplicht van Dexia

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de rechtsverhouding tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde partij centraal, die een aandelenlease-overeenkomst had afgesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar". De gedaagde had deze overeenkomst op 25 juni 1999 gesloten met Legio Lease B.V., de rechtsvoorganger van Dexia. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en de gedaagde diende een leasesom van € 23.558,85 te betalen, opgebouwd uit een aankoopbedrag van € 19.473,03 en rente. Aan het einde van de looptijd diende de gedaagde een bedrag van € 4.102,90 aan Dexia te betalen, wat leidde tot een geschil over de zorgplicht van Dexia en de gevolgen van de overeenkomst voor de gedaagde.

De kantonrechter oordeelde dat Dexia tekort was geschoten in haar zorgplicht jegens de gedaagde. Hoewel de gedaagde ook een eigen verantwoordelijkheid droeg voor het aangaan van de overeenkomst, woog de verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij zwaarder. De kantonrechter concludeerde dat 75% van het nadeel voor rekening van Dexia kwam en 25% voor de gedaagde. Dit leidde tot een toewijzing van een bedrag van € 2.035,04 aan de gedaagde, vermeerderd met rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aanbieden van producten aan consumenten, vooral in situaties waarin aanzienlijke financiële risico's zijn verbonden aan de overeenkomsten. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op eerdere uitspraken en de zorgplicht die voortvloeit uit de maatschappelijke functie van banken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rl
rolnr. 440231/04-4814
datum: 17 november 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H. Post,
rolgemachtigde: E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde] (geb. [geboortedatum]),
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. N.H.A. van Duuren.
Partijen worden aangeduid als "Dexia" en "[gedaagde]".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding dd 7 juli 2003 voor de sector civiel van deze rechtbank, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties, tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in reconventie, met producties,
- het vonnis d.d. 21 juli 2004 met rolnummer 03/1932 van de sector civiel van deze rechtbank, houdende verwijzing naar de sector kanton, locatie Leiden.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. (hierna: BL), op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.(Legio).
b. Op 25 juni 1999 heeft [gedaagde] met Legio een aandelenlease-overeenkomst onder nummer 74212056 gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna : de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door haar in drie tranches gekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 19.473,03 least voor een leasesom van € 23.558,85. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 4.085,82 aan rente.
c. [gedaagde] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Legio te voldoen:
gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 113,50, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
€ 45,38 in of omstreeks de 35e maand;
€ 19.427,65 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
d. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn de onder c genoemde 36 maandtermijnen à € 113,50 via automatische incasso ten laste van de rekening van [gedaagde] betaald.
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst de aandelen verkocht en een eindafrekening opgesteld volgens welke [gedaagde] een bedrag van € 4.102,90 met 0,96% vertragingsrente per maand aan Dexia dient te betalen.
f. [gedaagde] heeft eerder soortgelijke overeenkomsten met de rechtsvoorganger van Dexia afgesloten te weten in september 1994 een overeenkomst genaamd "Spaarleasen" welke in december 1996 heeft geresulteerd in een uitkering van € 7.598,38 en op 19 november 1998 een "WinstVerDriedubbelaar" waarop in november 2001 € 1.609,97 aan [gedaagde] is uitgekeerd.
Vordering in conventie
(a) Dexia vordert betaling van genoemd saldo van de eindafrekening ad € 4.102,90 vermeerderd met € 477,83 rente, berekend tot 7 juli 2003, met € 648,55 buitengerechtelijke incassokosten en met proceskosten.
(b) Naar aanleiding van het verweer heeft Dexia, voor het geval de vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [gedaagde] op vernietiging slaagt, haar eis voorwaardelijk gewijzigd in dier voege dat zij alsdan betaling vordert van het verschil tussen de aankoopwaarde van de effecten en de waarde ten tijde van de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, een en ander als bedoeld in art. 6:278 BW.
(c) Dexia verzet zich tegen het verzoek van [gedaagde] om aanhouding van de procedure.
(d) Zij bestrijdt het beroep op dwaling van [gedaagde], die mede gelet op haar beleggingservaring wist dat zij met geleend geld belegde en is gewezen op het risico van een restschuld. Een winstgarantie valt in het informatiemateriaal van Dexia niet te lezen. Dexia heeft haar zorgplicht niet geschonden en handelt niet in strijd met de redelijkheid door thans het negatieve saldo in te vorderen. De Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR), waarop [gedaagde] zich beroept, is niet van toepassing op Legio c.q. de WinstVerDriedubbelaar en is bovendien onverbindend, aldus Dexia.
Verweer in conventie en eis in reconventie
(a) [gedaagde] verzoekt primair aanhouding van de zaak in afwachting van de beslissing op een collectieve procedure tegen Dexia.
(b) Inhoudelijk beroept zij zich op dwaling bij het aangaan van de overeenkomst. Op het risico van een restschuld bovenop het verloren gaan van de gehele inleg is zij nooit goed gewezen. Zij kan zich zulk een risico niet veroorloven, gelet op haar uitkering van thans € 758,38 [de kantonrechter leest: per maand], haar pensioen van € 40,16 [idem] en het ontbreken van relevant vermogen.
(c) Subsidiair stelt zij dat Dexia de restschuld in strijd met de redelijkheid invordert doordat Dexia, kort samengevat, haar informatie- en zorgplicht heeft geschonden. Zij beroept zich op verrekening en vordert voorwaardelijk in reconventie terugbetaling van haar inleg ad (36 x € 113,50 =) € 4.084,02 althans een door de rechter te bepalen bedrag en het bedrag waartoe zij in conventie mocht worden veroordeeld.
Beoordeling in conventie en reconventie
1. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2. De kantonrechter acht geen termen aanwezig om de beslissing aan te houden (anders dan, als gevolg van capaciteitsgebrek, sedert 15 september 2004 reeds ambtshalve is gebeurd).
3. In het voetspoor van de vonnissen van 30 juni en 7 juli 2004 van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004, 410 resp. 411), welk oordeel hier wordt overgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat de reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar niet als misleidend kan worden aangemerkt en een beroep op dwaling op deze grond daarom niet kan slagen. Dat klemt temeer voor iemand als [gedaagde], die reeds tweemaal eerder een soortgelijk product had aangeschaft. Dat laat onverlet dat Dexia tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgverplichting en uit dien hoofde aansprakelijk kan zijn voor het door [gedaagde] geleden nadeel.
4. Overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI d.d. 5 februari 2004, NJF 2004, 446 is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de WinstVerDriedubbelaar gehouden was aan de in de NR (gedoeld wordt hier op de versie die gold van 1 februari 1999 tot 1 september 2001) gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist "dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt."
5. Anders dan Dexia betoogt kan voorts (de restschuld van) de lening, waarop de NR niet ziet, niet geabstraheerd worden van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst in haar geheel ter beoordeling voorligt. Dexia legt zelf terecht dit verband met haar opmerking (cvr, 55): "Veelal zal een cliënt juist kiezen voor aandelenlease, omdat het hem ontbreekt aan de financiële middelen om zelfstandig het aankoopbedrag voor effecten te financieren". Weliswaar zag genoemd arrest niet op een aandelenlease-constructie, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst (waarvan een optieconstructie deel uitmaakt) verbonden risico's bestaat er geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
6. Tenminste had Dexia zich rekenschap behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen en of de overeenkomst beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van de betrokkene. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van het effectenleaseproduct indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, ook al heerste destijds onder vele betrokkenen de verwachting dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. Daartoe noopte tevens de aard van dat product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte en naar diens beleggingsdoelstelling ontoereikende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of de afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
7. Gelet op hetgeen [gedaagde] in haar verweer sub (b) omtrent haar inkomens- en vermogenspositie heeft aangevoerd moet worden vastgesteld, dat het aangaan van de overeenkomst, waaruit een restschuld van duizenden euro's (in het slechtste geval € 19.427,65 + rente) kon voortvloeien, niet paste in de financiële positie van [gedaagde]. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat [gedaagde] in 1996 een spaarlease-overeenkomst met winst had afgesloten en op het moment van afsluiten van de onderhavige overeenkomst nog een andere, in november 1998 aangegane WinstVerDriedubbelaar had lopen, die ten tijde van het afsluiten van de onderhavige overeenkomst in juni 1999 winst leek te kunnen gaan opleveren.
8. Uit niets blijkt dat Dexia zich in deze omstandigheden heeft verdiept toen zij de overeenkomst met [gedaagde] afsloot. Zij heeft zich er niet van vergewist of deze overeenkomst paste in de financiële situatie en doelstellingen van [gedaagde]. Evenmin heeft zij ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af; het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Door deze nalatigheid is Dexia tekortgeschoten in de haar jegens een (potentiële) cliënt betamende zorgplicht als bovenbedoeld. Uit dien hoofde is Dexia ten minste medeverantwoordelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
9. Daarbij dient echter mede in aanmerking te worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar keuze voor het aangaan van deze aandelenlease-overeenkomst. Immers zij heeft, kennelijk uit winstbejag, in het risico van een negatieve afloop, waarop zij blijkens de door haar overgelegde brochure wèl - zij het summierlijk - is gewezen, blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus bijgedragen in het ontstaan van bedoeld nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bedoelde maatschappelijke zorgplicht, weegt evenwel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument. Daarom verdeelt de kantonrechter, tevens rekening houdende met de overige omstandigheden van het geval, het nadeel aldus dat 25% ervan voor rekening komt van [gedaagde] en 75% voor rekening van Dexia.
10. De redelijkheid brengt mede dat in het in aanmerking te nemen nadeel in dit geval niet alleen het negatieve saldo van de eindafrekening van de onderhavige overeenkomst, maar ook de door [gedaagde] betaalde maandtermijnen en de door haar genoten winst op de eerdere met Dexia gesloten, vergelijkbare overeenkomsten wordt betrokken.
11. Gelet op de summiere daarvan beschikbare gegevens zal de, kennelijk voortijdig na 26 maanden afgebroken, overeenkomst Spaarleasen een batig saldo hebben opgeleverd van ongeveer € 5.200,00 te weten € 7.598,38 einduitkering minus 26 maandtermijnen van € 91,53. De kantonrechter verwaarloost in dit kader de onbekende fiscale en rente-effecten, welke van geringe invloed zullen zijn geweest op het eindresultaat. De eenmalige inleg op de in november 1998 met een uitkering van € 1.609,97 geëindigde WinstVerDriedubbelaar beliep fl. 4.000,- of € 1.815,12, zodat die overeenkomst, afgezien van rente en fiscale effecten, een verlies van € 205,15 heeft opgeleverd. Per saldo neemt de kantonrechter bij deze eerste twee transacties een winst van afgerond € 5.000,00 in aanmerking.
12. Het verlies op de laatste transactie is te stellen op de som van eindafrekening en inleg, derhalve in totaal € 8.188,72. Per saldo beloopt het nadeel voor [gedaagde] op de drie transacties tezamen derhalve € 3.188,72. Hiervan komt als gesteld 75% of € 2.391,54 voor rekening van Dexia.
13. Toewijsbaar is daarom € (4.102,90 - 2.391,54 = ) 1.711,36. Laatstgenoemd bedrag, vermeerderd met de daarover berekende buitengerechtelijke incassokosten volgens gebruikelijk tarief, zijnde € 323,68 incl. BTW en met de contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 24 juni 2002 (de datum van de eindafrekening) komt voor toewijzing in aanmerking, met afwijzing van het in conventie en reconventie meer of anders gevorderde.
14. De voorwaarden, waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd, zijn niet vervuld. De voorwaardelijke eis in reconventie is in conventie reeds door verrekening teniet gegaan.
15. Nu partijen in de samenhangende conventie en reconventie ieder op belangrijke punten in het ongelijk worden gesteld is er aanleiding om de proceskosten te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter,
in conventie:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te betalen € 2.035,04, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand over € 1.711,36 vanaf 24 juni 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie voorts:
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.Th. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2004.