ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4815

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
371351/03-5404
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Th. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenlease-overeenkomst en zorgplicht van Dexia

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de aandelenlease-overeenkomst tussen de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V. en de gedaagde centraal. De gedaagde had op 17 juni 1999 een overeenkomst gesloten met Dexia, onder de naam 'WinstVerDriedubbelaar', waarbij hij een pakket aandelen least. Na afloop van de overeenkomst bleek de gedaagde een negatief saldo te hebben van € 2.971,31, wat leidde tot een geschil over de zorgplicht van Dexia. De gedaagde stelde dat Dexia tekortgeschoten was in haar zorgplicht door niet in te spelen op zijn financiële situatie en de risico's van de overeenkomst onvoldoende te verduidelijken. Dexia voerde aan dat de reclame voor de WinstVerDriedubbelaar niet misleidend was en dat de gedaagde zelf verantwoordelijk was voor zijn keuze.

De kantonrechter oordeelde dat Dexia inderdaad tekortgeschoten was in haar zorgplicht. De rechter stelde vast dat Dexia zich niet voldoende had verdiept in de financiële situatie van de gedaagde en dat zij niet had ingegrepen toen de aandelenkoersen daalden. De kantonrechter verdeelde het nadeel tussen beide partijen, waarbij 25% voor de gedaagde en 75% voor Dexia werd vastgesteld. De vordering van Dexia in conventie werd afgewezen, terwijl de vordering in reconventie gedeeltelijk werd toegewezen. Dexia werd veroordeeld tot betaling van € 1.753,92 aan de gedaagde, en moest de proceskosten dragen.

Dit vonnis benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aanbieden van producten aan consumenten, en de noodzaak om de risico's van dergelijke producten duidelijk te communiceren. De uitspraak is een belangrijke referentie in de context van aandelenlease-geschillen en de verantwoordelijkheden van banken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rl
rolnr. 371351/03-5404
datum: 17 november 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde] (geb. [geboortedatum])
wonende te [adres],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als "Dexia" en "[gedaagde]".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding dd 19 september 2004 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,
- de rolbeslissing d.d. 17 december 2003,
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
Tussen partijen - verder te noemen Dexia en [gedaagde] - staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. (hierna: BL of Dexia).
b. Op 17 juni 1999 heeft [gedaagde] met BL een aandelenlease-overeenkomst met nummer 74208379 gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna ook: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van BL een door haar in drie tranches gekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 19.619,28 least voor een lease-som van € 23.735,81. Deze lease-som is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 4.116,53 aan rente.
c. [gedaagde] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan BL te voldoen:
gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 114,35, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
€ 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
€ 19.573,90 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
d. In de overeenkomst wordt BL ook aangeduid als "Legio-Lease" of de "Bank" en worden de geleaste aandelen/effecten ook "waarden" genoemd.
e. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn de onder c genoemde 36 maandtermijnen à € 114,35 via automatische incasso van de bankrekening van [gedaagde] betaald.
f. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst de aandelen verkocht en een eindafrekening per 17 juni 2002 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 2.971,31 met 0,96% vertragingsrente per maand aan Dexia dient te betalen.
Vordering in conventie
Dexia vordert in conventie betaling van genoemd saldo van de eindafrekening ad € 2.971,31, vermeerderd met € 729,97 contractuele rente, berekend tot en met 18 augustus 2003 en met € 483,14 buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
Verweer en eis in reconventie
[gedaagde] stelt dat Dexia is tekortgeschoten door zich niet te verdiepen in zijn financiële situatie. Hij had geen enkele ervaring met beleggen en geen inzicht in de risico's die hij aanging, noch in de werking van de WinstVerDriedubbelaar. De brochure noch de tekst van de overeenkomst of de algemene voorwaarden, noch het rekenvoorbeeld of de fiscale opinie maken de risico's duidelijk. Alle informatie gaat uit van een positief rendement. Aandelen ABN AMRO, ING en Ahold staan bekend als beleggingen met een hoog risicoprofiel. Het voorgespiegelde rendement van 15,3% per jaar is niet realistisch. Het woord lening wordt nergens genoemd. Ook zinnen als "Ook ik wil al over 3 jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen" en "de zaak is rond" zijn evenzeer misleidend. [gedaagde] voelde zich onder druk gezet door de woorden "insturen voor 30 juni 1999".
Dexia heeft haar zorgplicht geschonden door niet te waarschuwen en aanvullende zekerheden te vragen toen het saldo negatief werd. Zij had de positie moeten sluiten om de schade te beperken.
De koersen van de eindafrekening komen niet overeen met de slotkoersen van 17 juni 2002; het verschil beloopt in totaal € 319,92. [gedaagde] acht de rente en incassokosten niet rechtsgeldig. In reconventie vordert hij "dat de overeenkomst opengebroken wordt", dat de schuld aan Dexia hem wordt kwijtgescholden en dat de betaalde 36 termijnen ad € 114,35 = € 4.116,60 (afrondingsverschil door euroconversie daargelaten) door Dexia aan hem worden gerestitueerd. Hij verwijst naar de door hem overgelegde rapporten "Aandelenlease: niet bij rendement alleen" en "Rapport Aandelenlease t.b.v. de minister van financiën" d.d. 23-10-2003 van de AFM. Dexia heeft een en ander uitvoerig gemotiveerd bestreden.
Beoordeling in conventie en reconventie
1. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2. In het voetspoor van de vonnissen van 30 juni en 7 juli 2004 van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004, 410 resp. 411), welk oordeel hier wordt overgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat de reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar niet als misleidend kan worden aangemerkt en een beroep op dwaling op deze grond daarom niet kan slagen. Voorzover in de reconventionele vordering moet worden gelezen dat [gedaagde] op grond van dwaling vernietiging van de overeenkomst vordert, moet die vordering daarom worden afgewezen. Dat laat onverlet dat Dexia tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgverplichting en uit dien hoofde aansprakelijk kan zijn voor het door [gedaagde] geleden nadeel.
3. Overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI d.d. 5 februari 2004, NJF 2004, 446 is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de WinstVerDriedubbelaar gehouden was aan de in de NR (gedoeld wordt hier op de versie die gold van 1 februari 1999 tot 1 september 2001) gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist "dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt."
4. Anders dan Dexia betoogt (cvr, 39) kan voorts (de restschuld van) de lening, waarop de NR niet ziet, niet geabstraheerd worden van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst in haar geheel ter beoordeling voorligt. Dexia legt zelf terecht dit verband met haar opmerking (cvr, 57): "Veelal zal een cliënt juist kiezen voor aandelenlease, omdat het hem ontbreekt aan de financiële middelen om zelfstandig het aankoopbedrag voor effecten te financieren". Weliswaar zag genoemd arrest niet op een aandelenlease-constructie, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst (waarvan een optieconstructie deel uitmaakt) verbonden risico's bestaat er geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
5. Tenminste had Dexia zich rekenschap behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen en of de overeenkomst beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van de betrokkene. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van het effectenleaseproduct indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, ook al heerste destijds onder vele betrokkenen de verwachting dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. Daartoe noopte tevens de aard van dat product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte en naar diens beleggingsdoelstelling ontoereikende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of de afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
6. [gedaagde] stelt in het geheel niets omtrent zijn financiële omstandigheden. Onder die omstandigheden moet de kantonrechter het er voor houden, dat [gedaagde] het risico van de overeenkomst van - in het slechtste geval - € 23.735,81 in beginsel wel kon dragen, maar dat hij zich slechts niet heeft gerealiseerd dat hij dit risico metterdaad liep. Hoe onverwacht dit risico zich kan verwezenlijken, wordt in dit geval geïllustreerd door de door Dexia aan [gedaagde] 6 weken voor de einddatum van de overeenkomst toegezonden pro forma eindafrekening, blijkens welke er volgens Dexia toen nog, afgezien van de betaalde termijnen, een klein positief saldo was, terwijl als gevolg van de destijds snel dalende aandelenkoersen, 6 weken later een verlies van bijna € 3.000,- ontstaan was.
7. Uit niets blijkt dat Dexia zich in de financiële omstandigheden van [gedaagde] en diens bereidheid om bepaalde risico's te aanvaarden heeft verdiept toen zij de overeenkomst met [gedaagde] afsloot. Zij heeft zich er niet van vergewist of deze overeenkomst paste in de financiële situatie en doelstellingen van [gedaagde]. Evenmin heeft zij ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af; het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Door deze nalatigheid is Dexia tekortgeschoten in de haar jegens een (potentiële) cliënt betamende zorgplicht als bovenbedoeld. Uit dien hoofde is Dexia ten minste medeverantwoordelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
8. Daarbij dient echter mede in aanmerking te worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze voor het aangaan van deze aandelenlease-overeenkomst. Immers hij heeft, kennelijk uit winstbejag, in het risico van een negatieve afloop, waarop hij blijkens de door haar overgelegde brochure wèl - zij het summierlijk - is gewezen, blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus bijgedragen in het ontstaan van bedoeld nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bedoelde maatschappelijke zorgplicht, weegt evenwel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument. Daarom verdeelt de kantonrechter, tevens rekening houdende met de overige omstandigheden van het geval, het nadeel aldus dat eenderde ervan voor rekening komt van [gedaagde] en tweederde voor rekening van Dexia.
9. Het verwijt van [gedaagde] dat Dexia haar zorgplicht tevens heeft geschonden door de aandelen te verkopen tegen een lagere koers dan de slotkoers van de betreffende beursdag treft zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, geen doel. Immers effectenkoersen zijn per definitie onvoorspelbaar en uit niets blijkt dat Dexia, op het moment dat zij de aandelen verkocht, had moeten weten dat de slotkoers van die dag een hogere zou zijn dan de koers waartegen zij verkocht. Gesteld noch gebleken is dat de aandelen zijn verkocht tegen een lagere koers dan op enig moment op de betreffende beursdag is genoteerd.
10. Tot het in aanmerking te nemen nadeel rekent de kantonrechter, gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, de som van inleg en eindafrekening, derhalve € (4.116,53 + 2.971,31 =) 7.087,84. Van dit nadeel heeft [gedaagde] reeds gedragen € 4.116,53 terwijl zijn draagplicht naar het bovenstaand oordeel van de kantonrechter behoort te worden gesteld op 1/3 van het totale nadeel. Dit betekent dat de vordering in conventie wordt afgewezen en dat de vordering in reconventie, na verrekening, voor een gedeelte groot € ( -7.087,84 : 3 = - 2.362,61 + 4.116,53 =) 1.753,92 wordt toegewezen.
11. De door Dexia gevorderde buitengerechtelijke incassokosten delen het lot van de hoofdsom in conventie. Wat [gedaagde] hieromtrent nog heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
12. Dexia dient in conventie en reconventie als merendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
in reconventie:
- veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen € 1.753,92;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.Th. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2004.