ECLI:NL:RBSGR:2004:BH5684

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-2845
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot Rijksvergoeding door de gemeente Amsterdam tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak vordert de gemeente Amsterdam van de Staat der Nederlanden een rijksvergoeding van € 104.771,91, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op een contra-expertise uitgevoerd door VB Accountants, die kosten in rekening heeft gebracht in het kader van een bezwaarprocedure. De gemeente stelt dat deze kosten niet gedekt zijn door eerdere uitkeringen uit het Gemeentefonds. De Staat verwerpt deze vordering en stelt dat de gemeente al een vergoeding heeft ontvangen voor de kosten die zij nu vordert. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

De rechtbank oordeelt dat de Staat niet kan volhouden dat de gemeente geen recht heeft op vergoeding, aangezien de onrechtmatigheid van het besluit van 24 september 1996 is vastgesteld. De rechtbank wijst het verweer van de Staat af dat een deel van de kosten niet gemaakt is ten behoeve van de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeert dat de gemeente recht heeft op vergoeding van de kosten van deskundige bijstand, voor zover deze redelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat de kosten van VB Accountants niet onredelijk hoog zijn en toewijsbaar zijn.

De rechtbank beslist dat de Staat de gemeente moet vergoeden voor een bedrag van € 80.403,72, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt de Staat veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die zijn begroot op € 2.058,70 aan verschotten en € 2.450,- aan salaris van de procureur. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
Vonnis in de zaak met rolnummer 03-2845 van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de gemeente Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur: mr. W. Taekema,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. W.J. Daalder.
Partijen worden hierna aangeduid als 'de gemeente' en 'de Staat'.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 september 2003, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Feiten
1.1. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft bij besluit van 24 september 1996 aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) meegedeeld dat, voor zover hier van belang, de rijksvergoeding voor het dienstjaar 1994 voor de ABW en de IOAW is vastgesteld op ƒ 1.299.040.727,- respectievelijk ƒ 14.674.371,- en dat met toepassing van artikel 50 van de ABW respectievelijk artikel 39 van de IOAW rijksvergoeding is geweigerd voor ƒ 6.528.100,- respectievelijk ƒ 73.700,-. Het college heeft dit besluit bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 1998 gehandhaafd.
1.2. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 30 augustus 2000 het door het college tegen het besluit van 27 oktober 1998 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 22 april 2003 de onder 1.2 vermelde uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 (lees: 27) oktober 1998 vernietigd, het besluit van 24 september 1996 vernietigd voorzover daarbij voor het dienstjaar 1994 rijksvergoeding ter zake van de uitvoering van de ABW en IOAW aan het college is geweigerd en bepaald dat de minister die geweigerde bedragen alsnog aan het college vergoedt, vermeerderd met de wettelijke rente.
2. Geschil
2.1. De gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen tot betaling van € 104.771,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 101.771,91 vanaf 23 november 1998 en over € 3.000,- vanaf 24 september 2003, beide tot de dag der algehele voldoening, alsmede de proceskosten.
Daartoe stelt zij dat zij naar aanleiding van het (voorgenomen) besluit van 24 september 1996 een contra-expertise heeft doen uitvoeren door mr. H. Beugels van VB Accountants te Voorburg, die voor zijn werkzaamheden in het kader van de bezwaar¬procedure ƒ 224.275,78 (€ 101.771,91) in rekening heeft gebracht. Een bedrag van € 3.000,- betreft buitengerechtelijke kosten.
2.2. De Staat voert gemotiveerd verweer.
3. Beoordeling
3.1. Met de vernietiging van het besluit van 24 september 1996 is de onrechtmatigheid ervan komen vast te staan. De Staat is aansprakelijk voor de schade die de gemeente ten gevolge van dat besluit heeft geleden. Daartoe behoren, afgezien van de reeds vergoede vertragingsschade, de kosten van deskundige bijstand, voor zover deze naar aanleiding en omvang redelijk zijn.
3.2. De Staat heeft ten verweer allereerst aangevoerd dat de gemeente van de Staat reeds via het Gemeentefonds een algemene uitkering ontvangt voor alle kosten die samenhangen met de uitvoering en financiële afwikkeling van de ABW en de IOAW.
De gemeente heeft van het Rijk al een vergoeding ontvangen om de kosten die zij nu vordert te dekken, aldus de Staat.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De Staat kan niet serieus menen dat aan gemeenten uitkeringen uit rijksfondsen ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen zich te verweren tegen onrechtmatig handelen van rijksdiensten.
3.3. De Staat voert voorts aan dat de nota's van VB Accountants voor een deel betrekking hebben op werkzaamheden die voorafgaande aan het besluit van 24 september 1996 zijn verricht en voor een deel op werkzaamheden die zijn verricht met betrekking tot de (aangekondigde) financiële maatregelen voor de jaren 1993 en 1995.
De gemeente heeft dit een en ander erkend. Toen de opdracht aan mr. Beugels op 1 juli 1996 is verleend, was echter al duidelijk dat de minister niet zou afwijken van het voornemen een substantieel gedeelte van de rijksvergoeding te weigeren. Voor de werkzaamheden ten aanzien van 1993 en 1995 is een zeer ruim aantal uren in mindering gebracht. Deze werkzaamheden zijn zeer beperkt geweest en hadden geen betrekking op dossieronderzoek of de indiening van gemotiveerde bezwaar¬schriften, aldus de gemeente.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de onrechtmatigheid van het besluit van 24 september 1996 geen vergoeding kan worden gevorderd van schade die in een daaraan voorafgaande periode is geleden. De stelling van de gemeente bij repliek dat de voorbereiding van het besluit van 24 september 1996 op zichzelf genomen reeds als onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens de gemeente moet worden aangemerkt, is onvoldoende onderbouwd. Van de gemeente had verwacht mogen worden dat zij naar aanleiding van het betrokken verweer de rekening van 24 januari 1997 over de periode van 1 juli tot en met 31 december 1996 zou splitsen. Nu zij dit heeft nagelaten, neemt de rechtbank aan dat het toen gefactureerde bedrag van ƒ 60.406,75 geen schade betreft die door het besluit van 24 september 1996 is veroorzaakt. In zoverre is de vordering dus niet toewijsbaar.
De nota van 24 januari 1997 omvat mede werkzaamheden ten aanzien van 1993. Werkzaamheden ten aanzien van 1995 zijn slechts gefactureerd op de nota van 30 september 1997, welke blijkens de omschrijvingen voor het overgrote deel – evenals de gehele nota van 23 oktober 1998 – betrekking heeft op het jaar 1994.
De rechtbank neemt aan dat de als “advieswerkzaamheden met betrekking tot de aangekondigde maatregel ABW 1995” omschreven post, die de Staat niet hoeft te vergoeden, wordt gedekt door het bedrag van ƒ 7.918,35 dat de gemeente voor de jaren 1993 en 1995 in mindering heeft gebracht.
3.4. De Staat heeft zijn verweer dat een deel van de kosten van het onderzoek door de deskundige niet is gemaakt ten behoeve van de bezwaarprocedure, maar om de dossiers aan de wettelijke vereisten te laten voldoen, bij dupliek afgezwakt, nadat de gemeente bij repliek uitdrukkelijk had gesteld dat de herstelwerkzaamheden slechts door medewerkers van de Sociale Dienst zijn uitgevoerd. Nu de Staat zulks vervolgens niet heeft weersproken, verwerpt de rechtbank het betrokken verweer.
3.5. Anders dan de Staat, acht de rechtbank het niet onredelijk dat de gemeente naar aanleiding van de weigering van een fors bedrag aan rijksvergoeding de bijstand van een externe deskundige heeft ingeroepen. Dat zij ook intern deskundigheid in huis heeft, is niet van doorslaggevend belang, in aanmerking genomen dat ook de inschakeling van interne deskundigen kosten meebrengt.
3.6. Op de nota’s van 30 september 1997 en 23 oktober 1998 heeft VB Accountants voor in totaal ƒ 171.787,38 (€ 77.953,72) gedeclareerd. Gelet op de omvang van het door de Staat noodzakelijk gemaakte onderzoek, acht de rechtbank deze kosten niet onredelijk hoog. Dit bedrag is dan ook toewijsbaar.
3.7. De gemeente heeft bij repliek haar vordering van buitengerechtelijke kosten gespecificeerd tot een bedrag van € 2.716,18. Op grond van het rapport Voorwerk-II wordt dit bedrag gematigd tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief.
3.8. De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot betaling aan de gemeente van € 80.403,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 77.953,72 vanaf 23 november 1998 en over € 2.450,- vanaf 24 september 2003, beide tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.058,70 aan verschotten en € 2.450,- aan salaris van de procureur;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.