ECLI:NL:RBSGR:2004:BI5001

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
170880
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding als gevolg van onrechtmatige daad door de Staat

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2004 uitspraak gedaan over de omvang van de schade die eiser heeft geleden als gevolg van een aan de Staat toegerekende onrechtmatige daad. Eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. M.A. Oosterveen, vorderde schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door procureur mr. F.W. Bleichrodt. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere vonnissen en stukken, waaronder een vonnis van 25 juni 2003 en diverse akten van beide partijen.

De rechtbank oordeelde dat de Staat de kosten van rechtsbijstand van eiser, met uitzondering van enkele uren, heeft aanvaard. De rechtbank concludeerde dat eiser door toedoen van de Staat ongeveer een jaar in angst heeft geleefd, wat resulteerde in immateriële schade. Deze schade werd begroot op € 10.000,-. Daarnaast werd vastgesteld dat eiser door de Staat niet zonder risico naar Suriname kan terugkeren, wat ook een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormt, waarvoor eveneens € 10.000,- schadevergoeding werd toegewezen.

De totale vordering van eiser werd toegewezen tot een bedrag van € 50.261,27, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank besloot dat partijen ieder hun eigen proceskosten moesten dragen, aangezien zij ieder voor een deel in het ongelijk waren gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de Staat in gevallen van onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
Vonnis in de zaak met rolnummer 02-981 van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. M.A. Oosterveen,
tegen
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
procureur: mr. F.W. Bleichrodt.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2003;
- de akte van 6 augustus 2003 van de Staat, met producties;
- de akte van 3 september 2003 van [eiser], met producties.
RECHTSOVERWEGINGEN
Verdere beoordeling
1. Deze zaak betreft de omvang van schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van een aan de Staat toegerekende onrechtmatige daad.
De rechtbank blijft bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist, met dien verstande dat in rechtsoverweging 1.8 voor "2002" moet worden gelezen: 2000. Hierna zal dezelfde onderverdeling worden aangehouden als in dat vonnis.
materiële schade
2. De Staat heeft bij akte de opgave door [eiser] van de kosten van rechtsbijstand alsnog aanvaard, met uitzondering van de in april 2000 geschreven uren. Dit betreft 15 van de in totaal ruim 100 opgevoerde uren.
De rechtbank onderschrijft wat [eiser] in reactie hierop bij akte heeft opgemerkt, waarvan de strekking is dat de kosten die zijn gemaakt bij (de voorbereiding van) het verhoor door het gerechtshof in het belang waren van de veiligheid van [eiser]. Dit betekent dat ook deze schade als gevolg van het bij Bouterse c.s. bekend worden van de identiteit van [eiser] aan de Staat moet worden toegerekend. Het wegens kosten van rechtsbijstand gevorderde bedrag van € 18.916,77 is dus geheel toewijsbaar.
immateriële schade
oktober 1997 - november 1998
3. [eiser] heeft in deze periode, hoewel hij niet geheel van bescherming verstoken is gebleven, met gevoelens van angst en onzekerheid moeten leven. Pas na zijn verplaatsing hoefde [eiser] niet meer bevreesd te zijn dat zijn leven gevaar liep.
De Staat is in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen dat het de eigen schuld was van [eiser] dat hij niet eerder is verplaatst. Dit is door de Staat echter niet aannemelijk gemaakt. Uit hetgeen de Staat in dit verband bij akte naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat aanvankelijk geen en later wel noodzaak tot verplaatsing werd gezien. De stelling van de Staat dat de omstandigheden zich medio 1998 ten nadele van [eiser] hebben gewijzigd, vindt echter onvoldoende steun in de feiten. Het staat vast dat [eiser] al in oktober 1997 is gewaarschuwd dat hij mogelijk gevaar liep. [eiser] heeft erkend dat daarbij is geopperd dat hij naar het buitenland zou kunnen vertrekken en dat hij toen afhoudend heeft gereageerd. Zelfs als de Staat heeft aangeboden een dergelijk vertrek naar het buitenland te faciliteren, betekent dat echter nog niet dat de Staat met de genomen maatregelen kon volstaan tot [eiser] zelf om verdergaande bescherming zou vragen. Uiteindelijk werd de dreiging toch als zo reëel ingeschat, dat [eiser] niet in zijn woning in [woonplaats] kon blijven wonen.
De rechtbank concludeert dat [eiser] door toedoen van de Staat ongeveer een jaar in angst heeft geleefd, welk nadeel als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Deze wordt door de rechtbank begroot op € 10.000,-.
november 1998 - december 2000
4. De schade in deze periode is door de rechtbank bij tussenvonnis begroot op € 11.344,50 (ƒ 25.000,-). Dit bedrag komt overeen met de omvang van de immateriële schade waarvan de Staat bij conclusie van antwoord heeft erkend dat deze het gevolg is van de deelneming aan het getuigenbeschermingsprogramma.
december 2000 - heden
5. Dat door eigen schuld van [eiser] zijn deelneming aan het beveiligingsprogramma is beëindigd, staat niet ter discussie. [eiser]s verblijf in Nederland berust thans kennelijk op een - rechtens afdwingbare - toezegging van de minister van Justitie dat zijn verblijf zal worden gedoogd. Voor vergroting van het risico door uitzetting naar Suriname hoeft dan ook vooralsnog niet te worden gevreesd. Dat [eiser] verder hier te lande geen rechten heeft, is niet het gevolg van de onrechtmatige daad van de Staat.
Dat neemt echter niet weg dat [eiser] door toedoen van de Staat nog steeds niet zonder risico terug kan keren naar Suriname, waar hij wel legaal zou kunnen werken. Dit vormt een voortdurende inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Deze is van zodanige ernst, dat hem daarvoor een schadevergoeding van € 10.000,- toekomt.
conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in hoofdsom toewijsbaar is tot een bedrag van € 50.261,27, vermeerderd met de wettelijke rente als hierna te melden.
Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij ieder de eigen proceskosten moeten dragen.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser] van € 50.261,27, vermeerderd met de wettelijke rente over € 31.344,50 vanaf 1 augustus 1997 en over € 18.916,77 vanaf 19 maart 2003, telkens tot aan de dag der finale kwijting;
- compenseert de proceskosten, zodanig dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier