RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037548-04
rolnummer 7
's-Gravenhage, 27 januari 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 januari 2005.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr R.N. Baldew, advocaat te Delft, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt vrijgesproken, aangezien zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de handelingen van verdachte met haar minderjarige zoon [minderjarige] niet zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht. Verder heeft zij betoogd dat in ieder geval de opzet niet was gericht op het plegen van seksueel getinte handelingen die als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Derhalve zouden deze feiten niet bewezen kunnen worden en zou vrijspraak moeten volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Handelingen die bestaan uit het liggen van de minderjarige zoon [minderjarige] met zijn stijf wordend piemeltje op de hand van zijn moeder, terwijl hij schuivende bewegingen maakt, zijn naar hun aard in het maatschappelijk verkeer aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
De subjectieve beleving van de verdachte is hierbij niet van belang. Bovendien heeft de verdachte hierover verklaard dat zij een fijn vertrouwd gevoel had wanneer haar zoon [minderjarige] een stijve piemel kreeg tegen haar hand.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, moeder van de betreffende minderjarige, heeft meerdere malen ontuchtige handelingen gepleegd met haar zoontje wanneer dit bij haar in bed lag. Zij heeft zich daarbij mede laten leiden door haar eigen seksuele gevoelens. Handelingen van dien aard zijn in de maatschappij ook bij zeer jonge kinderen geen geaccepteerd gedrag en bergen het gevaar in zich - indien de handelingen zich bij het opgroeien van het kind blijven voordoen - dat zij psychische schade bij het kind aanrichten. De rechtbank neemt de verdachte dit gedrag dan ook kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het psychiatrische rapport d.d. 10 januari 2005 van E.A. Beld, psychiater te Alkmaar, dat onder meer inhoudt dat er bij betrokkene ten tijde van de telastgelegde feiten geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens en dat de feiten betrokkene volledig kunnen worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport d.d. 10 januari 2005 van prof. dr. R. Bullens, psycholoog te Leiden, dat onder meer inhoudt dat er bij betrokkene ten tijde van het telastgelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Milieurapport van Parnassia Psycho-medisch Centrum d.d. 4 januari 2005.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt die tot de hare in die zin dat het feit de verdachte volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte laten wegen dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de na te melden beslissing. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ONTUCHT PLEGEN MET HAAR MINDERJARIG KIND, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van DRIE MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 juli 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 22 juli 2004,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van : 22 juli 2004;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Belzen, voorzitter,
Veldt-Foglia en Van Maurik, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2005.
mr Van Maurik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen