RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - 's-Gravenhage
hw
rolnr. 394482 / 04-3784
18 januari 2005
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
[ged[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr E.P. Schamle (Rotterdam).
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote hoeveelheid Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio" en ook wel als "Dexia". Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. Naar aanleiding van een wervingsfolder heeft [gedaagde] op of omstreeks 21 april 2000 met Legio onder contractnummer 74485543 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend € 4.633,56, bestaande uit het aankoopbedrag van € 3.830,04 en € 803,52 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 36 maandelijkse termijnen van elk € 22,32 (de totale rente), voorts € 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte € 3.784,66 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), dat aankoopbedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepasing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is onbetwist sprake van één inhaalincasso) 35 maandtermijnen van in totaal derhalve € 781,20 betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en per 22 april 2003 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 2.166,84 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
5. Bij inleidende dagvaarding van 10 februari 2004 heeft Dexia betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 2.166,84, vermeerderd met € 82,75 aan verstreken vertragingsrente en € 323,68 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve € 2.573,27 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
7. Voor de onderbouwing van de vorderingen en de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar de wederzijdse gedingstukken met producties.
8. [gedaagde] heeft als primair verweer ondermeer aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) banken zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
9. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR volgens Dexia niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld.
10. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR 1999 tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe noopte vooral ook de aard van dit riskante product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
11. Gesteld noch gebleken is dat Dexia zich in dit geval in enig opzicht van haar hiervoor bedoelde bijzondere zorgplicht heeft gekweten, en daarom slaagt het verweer in zoverre. Over de eigen financiële omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen stelt [gedaagde] - door Dexia niet of onvoldoende weersproken - dat hij zeer beperkte inkomsten had en heeft waarmee hij de maandelijkse inleg aan Dexia met moeite wel maar een - door hem niet besefte - restschuld niet kon dragen, voorts dat hij thans leeft van een uitkering van € 508,42 (netto?) per maand, dat hij geen enkele beleggingservaring had en dat hij mede gelet op zijn culturele achtergrond meende en had begrepen dat de WinstVerDriedubbelaar om een lucratief soort spaarsysteem ging, en niet om beleggen met geleend geld met de mogelijkheid van een door hem niet te dragen en niet verzekerde aanzienlijke restschuld.
12. Uit niets blijkt dat Dexia zich in deze financiële en overige omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met hem afsloot, alsmede hoe [gedaagde] een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Door deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplicht die haar jegens [gedaagde] betaamt. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
13. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag en/of naïviteit heeft [gedaagde] immers in het risico van een negatieve afloop - waarop hij blijkens de overgelegde brochure wel, zij het zeer summier en in zeer versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Ook zijn culturele achtergrond moet ten deze voor risico en rekening van [gedaagde] blijven. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
14. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat het voor rekening van [gedaagde] komende gedeelte van dat nadeel zal worden beperkt tot de in feite door hem betaalde maandtermijnen (dat is zijn in rov. 4 vastgestelde inleg van € 781,20, die hij kennelijk bereid en in staat was op het spel te zetten), en dat het nadeel voor het overige (dat is de restschuld) voor risico en rekening van Dexia zal moeten blijven. Dit leidt tot afwijzing van de hoofdvordering met nevenvorderingen van Dexia.
15. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], tot heden begroot op in totaal 2 x € 225,- = € 450,- aan salaris gemachtigde volgens liquidatietarief.
- wijst de vorderingen van Dexia op [gedaagde] af;
- veroordeelt Dexia tot betaling van € 450,- aan [gedaagde] voor de geliquideerde proceskosten aan zijn zijde, zoals begroot in rov. 15.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2005 in het bijzijn van de griffier.