ECLI:NL:RBSGR:2005:AS4388

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
430020 / 04-14596
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke vernietiging van aandelenleaseovereenkomst door echtgenoot

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland NV en een gedaagde, die een aandelenleaseovereenkomst had gesloten met de rechtsvoorganger van Dexia, Legio Lease BV. De gedaagde heeft zich beroepen op buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door haar echtgenoot, die niet had ingestemd met de overeenkomst, zoals vereist volgens artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek. Dexia had een restschuld van € 11.189,94 gevorderd, maar de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd door de echtgenoot van de gedaagde. Dit betekende dat de gedaagde niet gehouden was om de vordering van Dexia te voldoen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia niet had betwist dat de echtgenoot van de gedaagde bij het aangaan van de overeenkomst was gehuwd met de gedaagde. De rechter heeft de argumenten van Dexia verworpen en geconcludeerd dat de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door de echtgenoot van de gedaagde ook de rechtsverhouding tussen Dexia en de gedaagde beïnvloedde. De kantonrechter heeft de vorderingen van Dexia afgewezen en Dexia veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 775,- bedroegen.

Deze uitspraak benadrukt de beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste voor echtgenoten bij overeenkomsten van huurkoop en de gevolgen van het niet naleven van deze vereiste door de kredietverstrekker. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat Dexia had kunnen voorkomen dat deze situatie zich voordeed door de echtgenoot van de gedaagde bij de overeenkomst te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 430020 / 04-14596
18 januari 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr L. ten Velden;
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier in deze door de sector civiel van deze rechtbank bij incidenteel vonnis naar hem verwezen zaak. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote hoeveelheid Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
Vaststaande feiten
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio" en ook wel als "Dexia". Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. [gedaagde] heeft op of omstreeks 28 april 2000 met Legio onder contractnummer 74407997 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend € 23.668,53, bestaande uit het aankoopbedrag van € 19.563,81 en € 4.104,72 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 36 maandelijkse termijnen van elk € 114,02 (de totale rente), voorts € 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte € 19.518,43 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), dat laatste bedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via een zogenaamde volstorting met korting wegens tussentijdse betaling ineens (zie de onweersproken producties 10 en 11 bij repliek) al haar 36 maandtermijnen inclusief korting van in totaal € 3.970,15 (in plaats van de in rov. 3 vermelde € 4.104,72) aan Dexia betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en per 28 april 2003 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 11.189,94 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
5. Bij inleidende dagvaarding van 19 september 2003 heeft Dexia betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 11.189,94, vermeerderd met € 349,64 aan verstreken vertragingsrente en € 929,39 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal dus € 12.468,97 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nog nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
7. Voor de onderbouwing van de vorderingen en de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar de wederzijdse gedingstukken met producties.
Beoordeling
8. Namens [gedaagde] is al bij antwoord met bewijsstukken (producties 9 en 10 bij antwoord) gemotiveerd betoogd dat haar echtgenoot [echtgenoot gedaagde] bij brief van 18 april 2003 aan Dexia de onderhavige overeenkomst van effectenlease (en nog twee andere soortgelijke overeenkomsten) tussen Dexia en [gedaagde] buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens het ontbreken van zijn toestemming in weerwil van het bepaalde in art. 1:88 BW. Hoewel een bewijsstuk daarvan ontbreekt, heeft Dexia niet betwist dat [echtgenoot gedaagde] bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst op of omstreeks 28 april 2000 met [gedaagde] was gehuwd.
9. Weliswaar is dit verweer pas bij dupliek door [gedaagde] met zoveel woorden genoemd ter directe afwering van de vordering van Dexia - bij antwoord werd dit verweer nog slechts genoemd in verband met het verzoek tot aanhouding gelet op de Amsterdamse Eegalease-zaak -, maar Dexia had bij repliek naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs moeten begrijpen dat [gedaagde] dit argument ook wenste te hanteren ter directe afwering van de vordering. Dat Dexia dit aanvankelijk ook zo begreep blijkt voorts uit blz. 4 van haar dagvaarding, waarin zij inhoudelijk alvast ingaat op het aan de artt. 1:88 en 1:89 BW ontleende en aan Dexia uit de correspondentie met [echtgenoot gedaagde] en [gedaagde] buiten rechte reeds bekende verweer. Voor risico en rekening van Dexia moet blijven, dat zij desondanks bij haar omvangrijke repliek slechts 4 summiere alinea's van haar in totaal 108 alinea's heeft gewijd aan dit op de artikelen 1:88 en 1:89 BW gebaseerde en meest verstrekkende verweer van [gedaagde] (zie de alinea's 58 t/m 60 en voorts 44 van de repliek). Om redenen van proceseconomie verwerpt de kantonrechter het verzoek van Dexia in alinea 60 bij repliek om op dit punt zo nodig nog nader inhoudelijk verweer te mogen voeren.
10. Met dit verweer van [gedaagde] hangt samen de vraag of de onderhavige overeenkomst van effectenlease al dan niet moet worden gekwalificeerd als huurkoop, een species van koop op afbetaling. Op dat punt is Dexia bij repliek wel zeer uitvoerig ingegaan. Voor beide tegengestelde standpunten is in de literatuur en lagere jurisprudentie al het nodige gezegd. Een verlossende uitspraak van de Hoge Raad is er ook op dit geschilpunt nog niet. De kantonrechter sluit zich aan bij de tendens in de lagere jurisprudentie om de WinstVerDriedubbelaar wel aan te merken als een overeenkomst van huurkoop en dus koop op afbetaling, waartoe kortheidshalve vooral wordt verwezen naar NJF 2004, nrs. 409 en 425. Dat ook Dexia hier destijds rekening mee heeft gehouden, moge blijken uit de eigen verwijzingen op haar eindafrekening en in de artt. 11 en 15 van haar bijzondere voorwaarden naar specifieke wetsartikelen voor koop op afbetaling.
11. Daarmee is gegeven dat art. 1:88 onder d BW van toepassing is op de onderhavige overeenkomst van aandelenlease. Kortheidshalve verwijst de kantonrechter nog naar de overwegingen van de Amsterdamse kantonrechter in de zogenaamde Eegalease-zaak, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN AQ7412, die hier worden overgenomen en bevestigd. Er is geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste van de echtgenoot van de contractant dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals de onderhavige aandelen.
12. Met het voorgaande is ook gegeven dat in deze procedure moet worden uitgegaan van een rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietiging door [gedaagde]'s echtgenoot [echtgenoot gedaagde] van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease tussen Dexia en [gedaagde] op de voet van de artt. 1:88 en 1:89 BW. Deze vernietiging treft ook rechtstreeks de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en Dexia. Het staat [gedaagde] voorts vrij jegens Dexia bij wijze van verweer een beroep te doen op deze rechtsgeldige vernietiging door haar echtgenoot. Het moge zo zijn dat [gedaagde] aldus jegens Dexia profiteert van de omstandigheid dat zij gehuwd was en is, maar een andere opvatting verdraagt zich niet met de beschermingsgedachte achter art. 1:88 BW voor de echtgenoot die niet de vereiste toestemming heeft gegeven en die derhalve niet de nadelige gevolgen van een overeenkomst behoort te ondervinden die zonder diens toestemming niet gesloten had mogen worden en daarom rechtsgeldig vernietigd is. De rechtsvoorganger van Dexia had deze vergaande rechtsgevolgen eenvoudigweg kunnen voorkomen door destijds te informeren naar een eventuele echtgenoot van [gedaagde] en door deze echtgenoot zekerheidshalve de aangeboden overeenkomst mede te laten ondertekenen.
13. Op grond van het voorgaande meest verstrekkende - en gehonoreerde - verweer van [gedaagde] zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen. [gedaagde] heeft in deze procedure geen tegenvordering ingesteld strekkende tot terugbetaling van haar inleg van € 3.970,15 na de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst. Ook komt de kantonrechter na het voorgaande niet meer toe aan een beoordeling van het door Dexia voluit bestreden verweer van [gedaagde], dat Dexia jegens [gedaagde] kort gezegd haar zorgplicht heeft geschonden door niet te informeren naar [gedaagde]'s financiële positie, beleggingsdoelstellingen en -ervaring.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], tot heden begroot op € 235,- aan betaald griffierecht sector civiel en 2 x € 270,- = € 540,- aan salaris gemachtigde volgens liquidatietarief sector kanton, dat is in totaal € 775,-. Voor het verwijzingsincident zal de kantonrechter gelet op de nauwe samenhang met de materiële geschilpunten geen afzonderlijk salaris toekennen.
Beslissingen
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van Dexia op [gedaagde] af;
- veroordeelt Dexia tot betaling van € 775,- aan [gedaagde] voor de geliquideerde proceskosten aan haar zijde, zoals begroot in rov. 14.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2005 in het bijzijn van de griffier.