ECLI:NL:RBSGR:2005:AS5608

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757200-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Verkleij
  • A. Kroft
  • J. Hartmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld en bedreiging, met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 februari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op 27 februari 2004 heeft gepoogd [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag. De verdachte had eerder al de banden van de auto en de winkelruit van [slachtoffer 2] vernield, wat ook bedoeld was om te intimideren. Tijdens de rechtszitting werd duidelijk dat de verdachte meende geld tegoed te hebben van het slachtoffer, terwijl de medeverdachte een vordering op de verdachte had. De medeverdachte toonde een vuurwapen aan de verdachte, met de bedoeling om [slachtoffer 2] te bedreigen en te intimideren om zo betaling af te dwingen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de intentie om [slachtoffer 2] te doden, en sprak de verdachte vrij van (medeplegen van) moord en doodslag. Echter, de rechtbank achtte het onder 1 subsidiair telastgelegde wettig en overtuigend bewezen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij de voorbereiding en uitvoering van de poging tot afpersing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat de medeverdachte zou schieten had aanvaard, en dat dit hem als dader kon worden toegerekend. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 jaar op, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 6783,09, en werd de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757200-04
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 4 februari 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 november 2004 en 21 januari 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Jansen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair (medeplegen moord) en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6783,09, subsidiair 135 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen
Uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte meende geld tegoed te hebben van het slachtoffer (hierna [slachtoffer 2]). De medeverdachte (hierna A.) meende nog een vordering op verdachte te hebben. A. heeft verdachte, om dat geld te incasseren, ook een vuurwapen getoond. Uiteindelijk was het de bedoeling van verdachte en A. om [slachtoffer 2] met de betreffende revolver te bedreigen en intimideren, om zo betaling aan hen af te dwingen. Dat het daarbij de vooropgezette bedoeling was [slachtoffer 2] te doden, is niet gebleken. Dit ligt ook niet voor de hand, nu het juist de bedoeling was een substantieel geldbedrag te krijgen van [slachtoffer 2].
Voor (medeplegen van) moord door verdachte is derhalve geen bewijs voorhanden, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Evenmin zijn er voldoende aanwijzingen om bij verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 2] - ook in voorwaardelijke vorm - aan te nemen. Weliswaar was verdachte er van op de hoogte dat A. een revolver zou meebrengen, evenals van het feit dat A. al eens, bij gelegenheid van een overval, met dat wapen had geschoten. Voorts beschouwde verdachte A. kennelijk als onberekenbaar, nu hij bij een eerder bezoek van hem met A. aan [slachtoffer 2] twee vrienden had gemobiliseerd omdat hij bang was dat het tussen A. en [slachtoffer 2] zou escaleren. Dat verdachte wist dat het wapen was geladen, wordt weliswaar door A. verklaard, maar door verdachte ontkend en de rechtbank acht de verklaring van A. op dit punt onvoldoende betrouwbaar, in het licht van de belangen van A. bij een onjuiste verklaring.
Uit hetgeen verdachte wel bekend was omtrent A. en het aan deze toebehorende vuurwapen leidt de rechtbank af dat verdachte wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat A. in de winkel van [slachtoffer 2] zou schieten, maar dit is niet zonder meer voldoende om er van uit te gaan dat verdachte daarmee ook de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] dodelijk zou worden getroffen willens en wetens heeft aanvaard, terwijl van afspraken tussen verdachte en zijn mededader omtrent de wijze van het trekken van het wapen niet is gebleken. Aldus kan ook van (medeplegen van) doodslag door verdachte geen sprake zijn en dient ook voor dit feit vrijspraak te volgen.
Wel acht de rechtbank het onder 1 subsidiair telastgelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt ter zake dat uit de bewijsmiddelen van een zodanige en nauwe samenwerking tussen verdachte en A. bij de voorbereiding en de uitvoering van de voorgenomen afpersing -die bij een poging is gebleven- blijkt dat van medeplegen kan worden gesproken. Gelet op het zojuist overwogene moet bij verdachte wetenschap ten aanzien van de aanmerkelijke kans dat A. in de zaak van [slachtoffer 2] zou schieten om hem te intimideren, worden verondersteld. Door in die wetenschap met A. naar de winkel toe te gaan en naar binnen te gaan, heeft hij die aanmerkelijke kans ook aanvaard. Aldus kan het schieten door zijn medeverdachte A. -met de dood van [slachtoffer 2] als feitelijk gevolg- ook aan verdachte als dader worden toegerekend.
Het verweer van de raadsman van verdachte dat niet kan worden gesproken van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling wordt verworpen. Indien al juist zou zijn dat verdachte nog een vordering op [slachtoffer 2] had, dan spreekt vanzelf dat die niet op onrechtmatige wijze, door middel van dreiging en intimidatie met een vuurwapen, behoorde te worden geïnd. Overigens is niet komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk nog een substantieel geldbedrag van [slachtoffer 2] te goed had, in ieder geval niet in de orde van grootte als de bedragen die verdachte en A. van hem wilden incasseren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben op 27 februari 2004 gepoogd [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag. Een week voor deze poging tot afpersing heeft verdachte zich reeds schuldig gemaakt aan de vernieling van de banden van de auto alsmede van de winkelruit van [slachtoffer 2], evenzeer bedoeld om hem te intimideren.
Verdachte had een financieel belang bij de uitvoering van de met het oog op die afpersing met zijn medeverdachte gemaakte afspraken en is geheel voorbij gegaan aan de risico's die daaraan verbonden waren. Daarbij is van belang dat verdachte de inmenging van zijn medeverdachte in zijn verhouding met [slachtoffer 2] heeft toegelaten, terwijl hij wist dat deze medeverdachte in het bezit was van een vuurwapen. Verdachte was bovendien zelf al een keer door deze medeverdachte met dat vuurwapen geïntimideerd en de medeverdachte stond bij hem bekend als een agressieve, bedreigende en intimiderende man. Tevens was verdachte ervan op de hoogte dat de medeverdachte het vuurwapen al eerder had gebruikt. Verdachte had meer weerstand kunnen en moeten bieden aan zijn medeverdachte, desnoods door de politie in te schakelen. Uiteindelijk heeft de medeverdachte die bewuste dag met het vuurwapen op korte afstand op [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan deze is overleden. Aldus is op brute wijze het slachtoffer het leven ontnomen en is aan zijn echtgenote, zijn moeder, broers en andere nabestaanden door dit verlies onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijk delict draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg.
Voor dit buitengewoon ernstige feit past slechts een langdurige gevangenisstraf.
Bij de vaststelling van de duur van die straf houdt de rechtbank wel rekening met het feit dat verdachte zelf door zijn medeverdachte is bedreigd en afgeperst.
Voorts is verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 28 april 2004 niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, d.d. 20 juli 2004, opgemaakt door F. Vellema, Reclasseringswerker. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia Rapport d.d. 12 november 2004, opgemaakt door S.M.J. van Zeijl, psycholoog. Volgens de psycholoog komt verdachte uit het onderzoek naar voren als een gemiddeld intelligente, opportunistische man met antisociale trekken in de persoonlijkheid waaronder impulsief gedrag en een gebrekkige gewetensvorming. Hij is sociaal zeer vaardig en heeft voldoende draagkracht. In het huidige onderzoek valt op dat hij zich sociaal wenselijk opstelt. Ten tijde dat de ten laste gelegde feiten zouden zijn begaan bestond er bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte is deels ontkennend ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Verdachte zou ten aanzien van de feiten, indien bewezen, volledig toerekeningsvatbaar moeten worden geacht. Het risico op herhaling van soortgelijke feiten is niet uitgesloten daar verdachte een zekere impulsiviteit in zijn persoonlijkheid heeft en geneigd is in te gaan op zaken die hem financieel veel opleveren. Er kan echter vanuit psychologisch oogpunt geen advies worden gegeven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer 1], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6783,09.
Door de verdediging is bepleit de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarvoor geen aanleiding. De vordering is eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij is derhalve ontvankelijk in deze vordering.
Met betrekking tot de gedenksteen overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat deze zal worden aangeschaft. Voorts is het daarvoor gevorderde bedrag naar algemene ervaringsregels redelijk te noemen. Aldus zal ook dit gedeelte van de vordering, gelet op het bepaalde in artikel 6:97 jo 6:105 BW, worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6783,09 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 312, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair (primair en subsidiair) telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 5 mei 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 7 mei 2004,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te [adres], een bedrag van € 6783,09, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6783,09 ten behoeve van het slachtoffer;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 135 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verkleij, voorzitter,
Kroft en Hartmann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2005.
mr Hartmann is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.