RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 maart 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/64 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sara Lee Household and Bodycare International B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaten mr. J.J. Allen en mr. M. Westerik te Amsterdam,
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Consumentenbond,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht Bureau Européen des Unions de Consommateurs,
gevestigd te Etterbeek, België,
gedaagden,
procureurs mr. C. van Oosten en mr. A.W.E.S. van Duyneveldt-Franken.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 februari 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres is producent van huishoudelijke artikelen. Zij brengt luchtverfrissers, elektrische geurverspreiders en geurbranders (hierna gezamenlijk aangeduid als 'de geurproducten') onder de merknaam 'Ambi Pur' op de Nederlandse markt. Zij heeft daarin een marktaandeel van 34%.
1.2. Gedaagde sub 1 is een vereniging die zich ten doel stelt de belangen van consumenten te behartigen, voorlichting over productkeuze te geven, informatie te verstrekken en juridisch advies te geven. Zij geeft het tijdschrift Consumentengids uit.
1.3. Gedaagde sub 2 is een vereniging zonder winstoogmerk, waarbij 38 onafhankelijke consumentenvereningen zijn aangesloten. Zij stelt zich ten doel de belangen van Europese consumenten te behartigen.
1.4. Op 22 november 2004 heeft gedaagde sub 2 het persbericht 'Foul-smelling whiff from air fresheners!' laten uitgaan. Op 9 december 2004 heeft zij voorts het persbericht 'Indoor air pollution and air fresheners, a smoke screen' naar buiten gebracht.
1.5. Op 23 november 2004 heeft gedaagde sub 1 het persbericht 'Luchtverfrissers verspreiden gevaarlijke stoffen' laten uitgaan. Op 9 december 2004 heeft zij verder het persbericht 'Verbied gevaarlijke stoffen in consumentenproducten' naar buiten gebracht. In de Consumentengids van januari 2005 heeft zij voorts het artikel 'Luchtverfrissers vervuilen de lucht' gepubliceerd.
1.6. De onder punt 1.4. en 1.5. vermelde berichtgeving van gedaagden bevat, samengevat, de volgende uitlatingen:
a. Het merendeel, althans een aanzienlijk aantal van de geurproducten verspreidt irriterende, allergene, de hormoonhuishouding verstorende en/of kankerverwekkende stoffen, zoals benzeen en formaldehyde. Geurproducten veroorzaken daarmee een reëel risico voor de gezondheid. Kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, kinderen en mensen met allergieën of astmatische klachten, wordt afgeraden geurproducten te gebruiken. Verder wordt een ieder afgeraden dagelijks en voortdurend gebruik te maken van geurproducten.
b. De huidige regelgeving is ontoereikend om te verzekeren dat producenten veilige geurproducten op de markt brengen, op etiketten voldoende informatie verstrekken omtrent de inhoud van geurproducten en zich onthouden van misleidende reclame.
1.7. Naar aanleiding van de 1.4. en 1.5. vermelde berichtgeving zijn verscheidene berichten omtrent geurproducten in de media verschenen, waaronder de volgende:
1. op teletekst op 23 november 2004: Minister Hoogervorst moet zo snel mogelijk een verbod op schadelijke luchtverfrissers instellen. Dat eist de Consumentbond. (...) Uit onderzoek blijkt dat luchtverfrissers in veel gevallen hoge concentraties kankerverwekkende en giftige stoffen bevatten.
2. op de website www.nos.nl van 23 november 2004: Uit onderzoek van BEUC (...) is gebleken dat luchtverfrissers vaak hoge concentraties kankerverwekkende stoffen bevatten.
3. op de website www.rtl.nl van 26 december 2004: Luchtverfrissers bevatten stoffen die kankerverwekkend zijn. (...) In de helft van de producten zitten kankerverwekkende stoffen die te vergelijken zijn met hoge concentraties uitlaatgassen. (...) De producten bevatten allemaal stoffen die irritatie van de luchtwegen en slijmvliezen kunnen veroorzaken.
1.8. In een 'ad hoc-advies' van 3 december 2004 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna 'RIVM') de volgende conclusie vermeld:
Het gebruik van de vloeistof verdamper en de spuitbus zoals beschreven met daarin gehaltes van 1 mg benzeen, 20 mg styreen en 33 mg formaldehyde per kg product, levert geen risico op ten aanzien van de blootstelling aan benzeen, formaldehyde en styreen.
1.9. In een verklaring van 9 december 2004 heeft de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna 'VWA') het volgende vermeld:
Uit het onderzoek blijkt dat er geen gevaar is voor de gezondheid van de consument.
In twee van de 54 luchtverfrissers werden geringe sporen van benzeen aangetroffen. Het ging om 0,3 en 0,5 milligram per liter, een zeer lage hoeveelheid die geen risico voor de gezondheid veroorzaakt. In het merendeel van de producten trof de VWA formaldehyde aan. De concentratie hiervan was maximaal 65 milligram per liter. Pas bij veel hogere concentraties formaldehyde is een waarschuwing op het etiket (irriterend, kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid) verplicht.
In vier van de 54 producten vond de VWA sporen styreen. De concentraties waren zeer veel lager dan de grenswaarde waarvoor vermelding op het etiket (schadelijk, irriterend voor ogen en huid) verplicht is.
Door middel van een aantal dossiercontroles heeft de VWA de etikettering van luchtverfrissers gecontroleerd. Hieruit is gebleken dat de allergene stoffen op de juiste wijze op het etiket vermeld staan.
1.10. In januari 2005 heeft gedaagde sub 2 het rapport 'Emission of chemicals by air fresheners, Tests on 74 consumer products sold in Europe' openbaar gemaakt. In de conclusie van het rapport is het volgende vermeld:
This test conducted on 74 air fresheners, incense types, natural products, scented candles, electric diffusers, liquids, gels and aerosols and the associated bibliographical research have allowed us to reach the following important conclusions:
- Total VOC emissions from virtually all the products tested occur at a concentration higher than 200 (g/m³ after 2 hours of use. This represents a substantial increase in indoor air pollution. (...)
(...)
- Among the substances emitted, the presence of several carcinogens, benzene and formaldehyde, is a matter of concern.
Benzene is emitted, after 1 hour 30 minutes' burning, at a concentration of over 220 (g/m³ by the Ushuaia fleur de Vanille stick. It is also emitted by the scented candles and liquid air fresheners in a high concentration. Given the particularly high levels, it seems necessary for work to be undertaken on a wider selection of types of incense.
Formaldehyde poses the same problem as benzene. High concentrations are emitted by incense (> 65 (g/m³), while the toxicological reference value for chronic exposure by inhalation is set at 10 (g/m³ after by the ATSDR. Three candles tested and one electric diffuser returned a high concentration of formaldehyde.
1.11. Op 3 februari 2005 heeft de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna 'TNO') het rapport 'Concentration measurements of selected volatile compounds in air in a 14m3 test room with operation air fresheners' uitgebracht. TNO heeft het rapport gebaseerd op onderzoek dat zij in opdracht van eiseres heeft verricht. In de conclusie van het rapport is het volgende vermeld:
The present study was undertaken to reproduce as far as possible the emission of selected volatile compounds as a consequence of the operation of air fresheners under conditions that seemed to have been applied in the earlier BEUC study (rapport vermeld onder punt 1.10, voorzieningenrechter) (...).
The concentrations measured after operation of the air fresheners in general are of the same order of magnitude as the background concentrations.
As a consequence, in case individual deviations were established, it cannot be judged whether and to what extend release from the air fresheners may have contributed to these deviations as a fluctuation in background release may also have been involved. Repetitive measurements on the same types of air fresheners or other study conducts would be needed to asses the contribution of release from air fresheners in detail and to allow reliable statistical evaluation.
Comparison of the results of the present study with the BEUC study is difficult on the basis of the limited information from the BEUC study available at TNO at the date of issue of this report. (...) For benzene, levels exceeding 5 (g per m³ were reported for several products tested in the BEUC study, while in the present study all levels remained below 5 (g per m³.
1.12. In een rapport van 20 januari 2005 heeft prof. dr. W. Seinen, verbonden aan het Institute for Risk Assessment Sciences van de Universiteit van Utrecht, het volgende vermeld naar aanleiding van door eiseres gestelde vragen:
Wanneer stoffenproblematiek in het nieuws komt, blijkt dikwijls onvoldoende onderscheid te worden gemaakt tussen de "hazard" van een stof en het reële risico hiervan. In het Nederlands is het begrip "hazard" te omschrijven als de intrinsieke toxische eigenschappen van een stof. Het risico wordt gedefinieerd als de waarschijnlijkheid van het optreden van schadelijke effecten onder bepaalde blootstellingcondities. In principe zijn alle stoffen giftig en is alleen de dosis (de mate van blootstelling) bepalend voor de uiteindelijke schadelijke effecten.
In de publiciteit, zo ook in de persberichten van de Consumentenbond, wordt de aanwezigheid van potentieel schadelijke stoffen in onze leefomgeving gelijkgesteld met een direct gevaar voor onze gezondheid. Dit gaat geheel voorbij aan het uitgangspunt dat gezondheidsschade pas zal optreden bij overschrijding van een gezondheidskundig onderbouwd blootstellingsniveau.
1.13. In een ongedateerd rapport dat prof. A. Barnard van de Katholieke Universiteit Leuven in België in opdracht van gedaagden heeft opgesteld, is het volgende vermeld:
In most situations, sporadic or occasional use of these chemicals is unlikely to cause adverse health effects. However, given the above uncertainties, it is advisable to refrain from regularly using several of these products, especially when there is a risk of exposing the following groups:
- Subjects with asthma and other allergic diseases (...).
- Children (...).
- Pregnant women and breast feeding women (...).
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven, alles op straffe van dwangsommen:
I.
dat gedaagden de berichtgeving die de indruk kan wekken dat de geurproducten bij normaal gebruik onveilig zijn, ontoegankelijk maken en houden voor bezoekers van hun websites zoals weergegeven onder 1, althans 5 van het petitum van de dagvaarding;
II.
dat gedaagden een rectificatie met de tekst zoals weergegeven onder 2, althans 6 van het petitum van de dagvaarding zenden aan vijf in Nederland werkzame persbureaus en/of landelijke dagbladen;
III.
dat gedaagde sub 1 een rectificatie als vermeld onder II plaatst op haar website en in de eerstvolgende aflevering van de Consumentengids zoals weergegeven onder 3 van het petitum van de dagvaarding;
IV.
dat gedaagden wordt verboden negatieve uitlatingen over de geurproducten te publiceren zoals weergegeven onder 4, althans 7 van het petitum van de dagvaarding.
Daartoe heeft eiseres, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
In de periode van november 2004 tot en met januari 2005 hebben gedaagden in diverse media de indruk gewekt dat normaal huishoudelijk gebruik van geurproducten ernstige gezondheidsrisico's met zich meebrengt. De uitingen van gedaagden, die als eenzijdig, tendentieus en misleidend moeten worden aangemerkt, zijn onzorgvuldig jegens eiseres. De berichtgeving wekt de indruk dat normaal gebruik van de geurproducten ernstige gezondheidsrisico's meebrengt en dat de geurproducten niet aan de regels op het gebied van productveiligheid gebonden zijn. Voorts hebben gedaagden in de verklaring van de VWA geen aanleiding gezien de teneur van hun uitingen aan te passen. De reputatie van eiseres en haar geurproducten is door gedaagden ernstig in diskrediet gebracht. Als gevolg van de uitingen van gedaagden is eiseres geconfronteerd met een scherpe daling van de omzet van geurproducten. Gelet op het onrechtmatig handelen van gedaagden en de aard daarvan, heeft eiseres recht op en spoedeisend belang bij haar vordering, onder meer als correctie van de ongefundeerde aantasting van het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van de producten en ter voorkoming van (verdere) schade.
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Aan de orde is de vraag of gedaagden met de uitlatingen omtrent geurproducten, zoals gedaan in de in punt 1.4. en 1.5. vermelde berichtgeving, onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres.
3.2. Gedaagden moeten worden aangemerkt als gezaghebbende organisaties met een gevestigde naam. Gezien hun invloed en autoriteit, zal door hen openbaar gemaakt onderzoek leiden tot aanzienlijk economisch nadeel voor diegenen van wie de producten ongunstig worden beoordeeld. Dit brengt met zich dat hoge eisen moeten worden gesteld aan het onderzoek van gedaagden. Deze eisen gelden voor de wijze waarop het onderzoek wordt verricht én voor de manier waarop de onderzoeksresultaten openbaar worden gemaakt.
3.3. Aan gedaagden komt de vrijheid toe om zelf te kiezen welke producten, althans bestanddelen daarvan worden onderzocht, welke methoden en maatstaven bij het onderzoek worden gehanteerd en op welke wijze de onderzoeksresultaten worden gepresenteerd, mits deze keuzes binnen de grenzen van het redelijke blijven en niet als onzorgvuldig kunnen worden aangemerkt.
3.4. Gedaagden hebben hun berichtgeving gebaseerd op het onderzoek als neergelegd in het in punt 1.10 vermelde rapport van januari 2005. Onder de gegeven omstandigheden moet dit onderzoek, althans de daarop gebaseerde berichtgeving echter als onzorgvuldig jegens eiseres worden aangemerkt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.5. In hun berichten hebben gedaagden in het bijzonder de nadruk gelegd op de verspreiding van benzeen en formaldehyde door geurproducten, onder meer van eiseres. In de berichtgeving van gedaagden komt naar voren dat de door geurproducten verspreide concentraties benzeen en formaldehyde gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Deze uitlatingen zijn tevens terug te vinden in de berichten die vervolgens in de media zijn verschenen. Dit strookt echter niet met de inhoud van het rapport van januari 2005. In het rapport van januari 2005 wordt immers enkel vermeld dat de door geurproducten verspreide concentraties benzeen en formaldehyde reden tot zorg vormen. In het onderzoek dat aan het rapport van januari 2005 ten grondslag ligt, is vastgesteld dat de concentratie die geurproducten, niet zijnde wierrook of geurkaarsen, verspreiden met betrekking tot benzeen maximaal 8 (g/m³ en formaldehyde maximaal 13 (g/m³ beloopt. De aldus gevonden concentraties blijven beneden de door WHO vastgestelde 'indoor air quality limit', die bij benzeen 17 (g/m³ en bij formaldehyde 100 (g/m³ bedraagt. Gedaagden hebben niet aannemelijk gemaakt dat de normen die de WHO vaststelt op dit moment niet maatgevend zouden zijn voor de beoordeling of stoffen al dan niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts wordt ook in het in 1.12 vermelde rapport van 20 januari 2005 benadrukt dat de enkele aanwezigheid van potentieel gevaarlijke stoffen niet gelijk kan worden gesteld aan een direct gevaar voor de gezondheid, hetgeen gedaagden in hun berichtgeving echter wel als uitgangspunt hebben genomen.
3.6. Verder heeft TNO in het in 1.11 vermelde rapport van 3 februari 2005 een aantal kanttekeningen geplaatst bij de conclusies als vermeld in het rapport van januari 2005. Volgens TNO kunnen de resultaten in het onderzoek waarop gedaagden zich hebben beroepen vanuit statistisch oogpunt niet worden verklaard door het gebruik van geurproducten, hetgeen gedaagden wel hebben gedaan. Volgens TNO kan echter eerst na het verrichten van herhaald onderzoek worden beoordeeld in welke mate geurproducten bepaalde stoffen verspreiden.
3.7. Voorts hebben het RIVM en de VWA elk een eigen onderzoek verricht naar aanleiding van de berichtgeving van gedaagden. Deze instellingen, die als onafhankelijk moeten worden aangemerkt, zijn, evenals TNO, tot de conclusie gekomen dat de geringe blootstelling aan onder meer formaldehyde en benzeen als gevolg van gebruik van geurproducten geen gevaar voor de gezondheid met zich meebrengt. De omstandigheid dat in de onderzoeken van het RIVM en de VWA een andere methode is gehanteerd dan in het onderzoek waarop gedaagden zich beroepen, laat onverlet dat ook deze onderzoeken geen aanknopingspunten bieden voor de conclusies als vermeld in het rapport van januari 2005.
3.8. Gedaagden hebben het tegendeel van de bevindingen in de rapporten van Seinen, TNO, RIVM en de VWA niet aannemelijk gemaakt. Het in punt 1.13 vermelde, ongedateerde rapport is onvoldoende. Een van de conclusies in dit rapport is immers dat in de meeste situaties onwaarschijnlijk is dat het gebruik van geurproducten een gevaar voor de gezondheid met zich meebrengt. Voorts brengt de enkele omstandigheid dat in geurproducten schadelijke stoffen aanwezig zijn, zoals reeds eerder overwogen, nog niet met zich dat die producten gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
3.9. Tenslotte is onduidelijk gebleven welk laboratorium het onderzoek voor gedaagden heeft verricht. Gedaagden hebben weliswaar gesteld dat het onderzoek is uitgevoerd door een universiteitslaboratorium, maar hebben nagelaten te vermelden welk laboratorium het betreft. Dat het laboratorium geen opdrachten meer zou ontvangen van commerciële bedrijven indien bekend wordt dat het onderzoek heeft verricht ten behoeve van gedaagden wordt niet aannemelijk geacht. In deze zaak heeft TNO immers onderzoek verricht in opdracht van eiseres, een commercieel bedrijf, terwijl zij bij andere gelegenheden ook onderzoeksopdrachten aanneemt van niet-commerciële instellingen.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in 1.4. en 1.5. vermelde berichtgeving jegens eiseres onrechtmatig is te achten.
3.11. Eiseres heeft belang bij de door haar gevorderde algemene rectificatie. Zij moet immers, gelet op haar marktaandeel van 34 procent, worden aangemerkt als een belangrijke speler op de Nederlandse markt van geurproducten. Door de onrechtmatige berichtgeving van gedaagden over de markt van geurproducten in het algemeen is eiseres aanzienlijk in haar belangen getroffen. Algemene rectificatie is dan ook geboden. Onderdelen II en III van de vordering als weergegeven onder punt 2 zullen worden toegewezen als na te melden. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd.
3.12. Voorts dienen gedaagden de in 1.4. en 1.5. vermelde berichtgeving, alsmede andere berichtgeving met dezelfde strekking ontoegankelijk te maken en te houden voor bezoekers van hun websites. Onderdeel I van de vordering als weergegeven onder punt 2 zal derhalve worden toegewezen als na te melden. De dwangsommen zullen worden gemaximeerd.
3.13. Er zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsommen vatbaar zijn voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.14. Er is onvoldoende reden voor de veroordeling, daarenboven, van gedaagden om zich te onthouden van het publiceren van negatieve uitlatingen over geurproducten van eiseres. Aangenomen wordt dat gedaagden daartoe ook zonder een dergelijke veroordeling niet zullen overgaan. Onderdeel IV van de vordering als weergegeven onder punt 2 zal dan ook worden afgewezen.
3.15. Gedaagden zullen, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
I. beveelt gedaagde sub 1 binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de in punt 1.5 vermelde persberichten van 23 november 2004 en 9 december 2004 over geurproducten, alsmede alle (soortgelijke) mededelingen die de indruk kunnen wekken dat geurproducten bij normaal gebruik onveilig zijn, ontoegankelijk te maken en te houden voor bezoekers van de website www.consumentenbond.nl, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,--, welke dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als onderdelen van voornoemd bevel niet nagekomen worden en per dag dat een dergelijke niet (volledige) nakoming voortduurt, met een maximum van € 250.000,--;
II. beveelt gedaagde sub 1 binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de volgende verklaring te zenden aan vijf in Nederland werkzame persbureaus en/of landelijke dagbladen, waaronder in ieder geval het persbureau ANP en het dagblad De Telegraaf, zulks zonder toevoegingen en met gelijktijdig afschrift daarvan aan de raadsman van eiseres:
"Bericht inzake luchtverfrissers.
Eind 2004 en begin 2005 heeft de Consumentenbond herhaaldelijk bericht over de veiligheid van luchtverfrissers.
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Den Haag heeft bij vonnis van 8 maart 2005 bepaald dat deze berichtgeving onrechtmatig was, nu de resultaten in het rapport waarop de Consumentenbond zich heeft gebaseerd, niet de conclusie rechtvaardigen dat luchtverfrissers stoffen, waaronder benzeen en formaldehyde, verspreiden in concentraties die gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Door de berichtgeving van de Consumentenbond heeft volgens de Voorzieningenrechter ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat in Nederland verkochte luchtverfrissers bij normaal gebruik gezondheidsrisico's meebrengen.
zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,--, welke dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als onderdelen van dit bevel niet nagekomen worden en per dag dat een dergelijke niet (volledige) nakoming voortduurt, met een maximum van € 250.000,--;
III. beveelt gedaagde sub 1 de onder punt II vermelde verklaring zonder toevoegingen te plaatsen, in duidelijk leesbare letters van gebruikelijke grootte:
a. op de website www.consumentenbond.nl, gedurende een maand, te rekenen vanaf de eerste dag na betekening van dit vonnis, zodanig dat deze verklaring direct, boven aan de webpagina waarneembaar is voor bezoekers van de website;
b. op bladzijde 3 van de eerstvolgende Consumentengids, met de aankondiging "Let op: nadere berichtgeving luchtverfrissers" op de voorpagina van die editie, in de voor kopteksten op de voorpagina gebruikelijke lettergrootte,
zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,--, welke dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als onderdelen van dit bevel niet nagekomen worden en per dag dat een dergelijke niet (volledige) nakoming voortduurt, met een maximum van € 250.000,--;
IV. beveelt gedaagde sub 2 binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de in punt 1.4 vermelde persberichten van 22 november 2004 en 9 december 2004 over geurproducten, alsmede alle (soortgelijke) mededelingen die de indruk kunnen wekken dat geurproducten bij normaal gebruik onveilig zijn, ontoegankelijk te maken en te houden voor bezoekers van de website www.beuc.org, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,--, welke dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als de onderdelen van voornoemd bevel niet nagekomen worden en per dag dat een dergelijke niet (volledige) nakoming voortduurt, met een maximum van € 250.000,--;
V. beveelt gedaagde sub 2 binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de volgende verklaring te zenden aan vijf in Nederland werkzame persbureaus en/of landelijke dagbladen, waaronder in ieder geval het persbureau ANP en het dagblad De Telegraaf, zulks zonder toevoegingen en met gelijktijdig afschrift daarvan aan de raadsman van eiseres:
"Bericht inzake luchtverfrissers.
Eind 2004 en begin 2005 heeft BEUC herhaaldelijk bericht over de veiligheid luchtverfrissers.
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Den Haag heeft bij vonnis van 8 maart 2005 bepaald dat deze berichtgeving onrechtmatig was, nu de resultaten in het rapport waarop BEUC zich heeft gebaseerd, niet de conclusie rechtvaardigen dat luchtverfrissers stoffen, waaronder benzeen en formaldehyde, verspreiden in concentraties die gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Door de berichtgeving van BEUC heeft volgens de Voorzieningenrechter ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat in Nederland verkochte luchtverfrissers bij normaal gebruik gezondheidsrisico's meebrengen.
BEUC
Jim Murray, directeur"
zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,--, welke dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als onderdelen van dit bevel niet nagekomen worden en per dag dat een dergelijke niet (volledige) nakoming voortduurt, met een maximum van € 250.000,--;
VI. bepaalt dat bovenstaande dwangsommen vatbaar zijn voor matiging op de wijze zoals onder 3.13 is vermeld;
VII. veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.131,93, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 244,-- aan griffierecht en € 71,93 aan dagvaardingskosten;
VIII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IX. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.