ECLI:NL:RBSGR:2005:AS8916

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/040454-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Hensen
  • De Jong
  • Segers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij dodelijk ongeval door elektrocutie

Op 30 augustus 2002 vond er een tragisch voorval plaats waarbij een werknemer van de verdachte om het leven kwam door elektrocutie tijdens werkzaamheden aan een elektrische installatie. De rechtbank diende te oordelen over de verantwoordelijkheid van de verdachte, een besloten vennootschap, die werd verweten dat zij diverse voorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit had overtreden. Dit leidde tot een situatie waarin levensgevaar voor haar werknemers te verwachten was, wat zich op de fatale dag ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd.

De rechtbank benadrukte dat de primaire verantwoordelijkheid voor het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen bij de werknemer ligt, die direct aan gevaar wordt blootgesteld. Echter, de werkgever heeft ook een belangrijke rol in het beschermen van haar werknemers. De rechtbank constateerde dat, hoewel de verdachte in woord en geschrift de noodzaak van het gebruik van beschermingsmiddelen had beleden, er geen effectief controlesysteem was om het permanente gebruik van deze middelen door alle werknemers te waarborgen. Dit werd de verdachte aangerekend.

De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte nog nooit eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld en dat er maatregelen waren getroffen om herhaling van een dergelijk ongeval te voorkomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere telastgelegde feiten.

De uitspraak is gedaan door de rechtbank 's-Gravenhage, sector strafrecht, meervoudige economische kamer, op 22 februari 2005, na een terechtzitting op 8 februari 2005. De officier van justitie had een geldboete geëist, en de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE ECONOMISCHE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/040454-03
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 22 februari 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de economische politierechter naar de meervoudige economische strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verdachte],
Statutair gevestigd te Woudenberg,
Kantoorhoudende aan de [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 februari 2005.
De verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de heer [directeur van verdachte], geboren op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], zijnde directeur van de verdachte.
De vertegenwoordiger van de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, is ter terechtzitting gehoord.
De officier van justitie, mr Paulides, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 30 augustus 2002 is een werknemer van verdachte tijdens de werkzaamheden aan een elektrische installatie overleden als gevolg van elektrocutie.
Verdachte wordt verweten dat zij door het overtreden van diverse voorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, een situatie heeft gecreëerd waarvan levensgevaar van een of meer werknemers te verwachten was. Helaas heeft dit levensgevaar zich op 30 augustus 2002 ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
De rechtbank is zich er van bewust dat de primaire verantwoordelijkheid voor het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen bij de werknemer ligt, die de werkzaamheden uitvoert. Hij is immers degene die direct aan gevaar wordt blootgesteld. Van de werknemer mag worden verwacht dat hij de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen daadwerkelijk gebruikt. Sommige van deze beschermingsmiddelen kunnen onder omstandigheden enige hinder met zich meebrengen in de uitvoering van de werkzaamheden. Dit mag echter nooit een reden zijn om het gebruik na te laten.
Voor het gebruik van een isolatiemat geldt het voorgaande niet. Het uiteindelijke slachtoffer heeft echter ook deze mat niet gebruikt tijdens de fatale gebeurtenis van 30 augustus 2002.
Naast de verantwoordelijkheid van de werknemer heeft de werkgever, i.c. verdachte, een verantwoordelijkheid om haar werknemers tegen zichzelf te beschermen. Zij dient haar werknemers blijvend te attenderen en te verplichten genoemde beschermingsmiddelen te gebruiken en daarop toe te zien.
Alhoewel gebleken is dat verdachte in woord en geschrift de noodzaak van dit gebruik beleden heeft, kan niet gezegd worden dat zij een effectief controlesysteem heeft gehanteerd om het permanente gebruik van deze beschermingsmiddelen door al haar werknemers te bewerkstelligen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat, blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 16 januari 2004, verdachte nog nooit voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Tot slot houdt de rechtbank in positieve zin voor verdachte rekening met de omstandigheid dat ter voorkoming van herhaling van een dergelijk ongeval een aantal noodzakelijke maatregelen zijn getroffen.
De rechtbank acht het dan ook passend en geboden een (deels) voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen, welk voorwaardelijk deel verdachte ervan moet weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten;
- 3.5 en 8.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
- 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, meermalen begaan door een rechtspersoon
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 10.000,-;
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot € 5.000,-, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
De Jong en Segers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Candido, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2005.