ECLI:NL:RBSGR:2005:AS9065

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/187
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onmiddellijke vrijlating of herbehandeling van ter beschikking gestelde patiënt

In deze zaak vordert de eiser, die ter beschikking is gesteld (tbs) en op een longstay-afdeling verblijft, van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. Subsidiair vraagt hij om opnieuw in behandeling te worden genomen en meer subsidiair om ter herselectie in het Pieter Baancentrum te worden aangeboden. De eiser stelt dat zijn verblijf op de longstay-afdeling in strijd is met wettelijke en verdragsbepalingen, omdat hij geen behandeling ontvangt en er geen deugdelijke grondslag voor zijn plaatsing is. Hij legt handtekeningen voor van andere longstaypatiënten die zijn standpunt ondersteunen en benadrukt de verslechtering van zijn situatie.

De rechtbank heeft op 8 maart 2005 uitspraak gedaan in kort geding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij eerst de beroepsprocedure bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) had moeten doorlopen. De gedaagde, de Staat der Nederlanden, heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betoogd dat de RSJ een onafhankelijke instantie is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser zijn vordering niet kan indienen zonder eerst de formele rechtsgang te doorlopen, wat hij niet heeft gedaan. De eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.060,--.

De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste rechtsgang in tbs-zaken en de formele rechtskracht van eerdere beslissingen. De voorzieningenrechter verklaart de eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en legt de proceskostenveroordeling op, die uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 maart 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/187 van:
[eiser],
verblijvende in [adres],
eiser,
procureur mr. L. Ph. J. Utenhove,
advocaat mr. R. Polderman te Alkmaar,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) ,
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.Th.M. ten Broeke.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 februari 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht is eiser veroordeeld wegens verkrachting en doodslag tot acht jaar gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging.
1.2. De terbeschikkingstelling (tbs) is ingegaan op 24 mei 2000; eiser werd toen geplaatst op de extra beveiligde afdeling van de Pompekliniek.
1.3. Bij beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 14 juni 2002 en 1 juni 2004 is de tbs telkens met een termijn van twee jaar verlengd.
1.4. De onder 1 vermelde verkrachting en doodslag is gepleegd door eiser tijdens de onttrekking aan begeleid verlof op 13 juli 1995 in het kader van een eerder opgelegde maatregel van tbs die eiser vanaf 1991 onderging in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht.
1.5. Blijkens rapport van 14 september 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Haag is geconcludeerd “dat de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de ter beschikkingstelling met last tot verpleging.”
1.6. Overeenkomstig de conclusie van voormeld rapport is eiser op 6 januari 2003 geplaatst op de longstay-afdeling van de Pompekliniek, het Kempehuis.
1.7. Op 29 december 2004 is eiser overgeplaatst naar de longstay-afdeling van FPC Veldzicht te Balkbrug in verband met de tegen eiser gerezen verdenking van een poging tot uitbraak. Eiser is tegen die overplaatsing in beroep gegaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert –zakelijk weergegeven– gedaagde op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen:
primair hem onmiddellijk in vrijheid te stellen en subsidiair hem opnieuw in behandeling te nemen, en meer subsidiair hem aan te bieden ter herselectie in het Pieter Baancentrum.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
Het verblijf van tbs-patiënten en van eiser in het bijzonder, op de afdeling longstay is in strijd met wettelijke en verdragsbepalingen. Immers, eiser is behandeling ontzegd. Er is voorts geen sprake van een deugdelijke grondslag voor de plaatsingsbeslissing en er ontbreekt ook een deugdelijk rechtsmiddel daartegen.
De beslissing om eiser op de longstay te plaatsen is daarom onrechtmatig jegens hem. Eiser legt handtekeningen over van zeven longstaypatiënten van FPC Veldzicht en zeven van de Pompestichting die eiser in deze procedure ondersteunen.
Eiser heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering nu zijn situatie ernstig is verslechterd gezien de uitzichtloosheid van zijn situatie.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu eiser zich overeenkomstig artikel 69 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) had moeten beklagen over zijn plaatsing op de longstay-afdeling.
3.2. Eiser heeft daartegen betoogd dat de beroepsprocedure tegen het plaatsingsbesluit bij de RSJ niet met voldoende waarborgen is omkleed, aangezien de beroepscommissie niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk gerecht in de zin van artikel 6 EVRM. De Raad is, aldus eiser, door de Minister ingesteld en vervult zowel een adviserende, toezichthoudende als rechtsprekende functie.
3.3. Artikel 69 BVT lid 1 aanhef en sub a BVT opent de mogelijkheid van beroep tegen de beslissing tot plaatsing of tot overplaatsing van tbs-gestelden bij de beroepscommissie van de RSJ, als enige en hoogste instantie. Nu het de bedoeling van de wetgever is geweest om aldus een bijzondere rechtsgang open te stellen had eiser die procedure moeten volgen. Nu hij tegen de beslissing tot overplaatsing naar de longstay geen beroep heeft ingesteld heeft deze beslissing formele rechtskracht gekregen. Eiser heeft overigens ook geen beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juni 2004 waarin de termijn van tbs met twee jaar is verlengd en waarin de situatie van eiser op de longstay-afdeling bij de beoordeling is betrokken. Overigens valt niet uit te sluiten dat eisers plaatsing op de longstay-afdeling ter sprake komt in het kader van de lopende beroepsprocedure tegen de overplaatsing naar FPC Veldzicht.
3.4. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling van eiser dat de RSJ geen onafhankelijk gerecht is in de zin van artikel 6 EVRM. Hij stelt dat de adviserende en rechtsprekende functies van de RSJ strikt zijn gescheiden en door aparte personen worden uitgeoefend. Eiser heeft zijn stelling daarna niet nader onderbouwd. Doch ook als de RSJ niet als een onafhankelijk gerecht is te beschouwen geldt dat eerst na het doorlopen van die met de nodige processuele waarborgen omklede rechtsgang de burgerlijke rechter geadieerd kan worden. In dit geval is die rechtsgang niet doorlopen.
3.5.Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat zich geen situatie voordoet op grond waarvan een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht moet worden aanvaard kan eiser niet in zijn vordering worden ontvangen.
3.6.Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.060,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
evm