RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 2 maart 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/188 van:
1.[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
en 41 anderen,
2. de besloten vennootschap Klaas Puul & Zn BV,
gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
en 2 anderen,
eisers,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaat mr. M.P.E. D'haene te IJmuiden,
de Staat der Nederlanden (Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur H.J.S.M. Langbroek.
Eisers hebben gedaagde bij exploot van 22 februari 2005 gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van 28 februari 2005.
De advocaat van eisers heeft de vordering toegelicht. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering. Het vonnis is spoedshalve op 2 maart 2005 om 10.00 uur uitgesproken. Aan partijen is afgegeven een uittreksel uit het audiëntieblad in executoriale vorm. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 februari 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.Eisers zijn bedrijfsmatig actief in de vishandel en visverwerking en in de spieringvisserij op het IJsselmeer.
2.2.Artikel 2 lid 4 van de Regeling IJsselmeervisserij 1993 bepaalt dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), in afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 van die regeling (een visverbod in de maanden voorafgaand aan 30 april), jaarlijks een periode kan vaststellen waarbinnen het is toegestaan te vissen met de grote fuik en de schietfuik ten behoeve van de vangst van de spiering. Die periode is gelegen in het tijdvak dat een aanvang neemt op 1 maart en eindigt uiterlijk vijf weken nadien.
2.3.Voormelde periode is de paaiperiode van de spiering. Tijdens die periode trekt de spiering zich samen in scholen langs de oevers van het IJsselmeer. Gezien de concentratie van spiering in die periode, is visvangst dan aantrekkelijk.
2.4.Bij brief van 31 januari 2005 heeft de minister van LNV aan de Producenten Organisatie IJsselmeer (Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer U.A.) mededeling gedaan van zijn besluit de spieringvisserij in 2005 niet open te stellen. De Minister baseert zijn besluit op de bevindingen van het Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek (RIVO), dat in het najaar 2004 onderzoek heeft gedaan naar de spieringstand.
2.5.Het RIVO heeft de Minister laten weten dat uit de visstandbemonsteringen is gebleken dat de stand van de spiering in 2004, evenals dat in 2003 het geval was, zeer slecht is. Voorzover er al spiering te vangen valt, zal dit volgens het RIVO gepaard gaan met een hoge mate van bijvangst van onder meer jonge baars en snoekbaars, en daarmee de toekomstige visserij op deze soorten negatief beïnvloeden.
2.6.Voormeld onderzoek vindt jaarlijks plaats aan het eind van het groeiseizoen (okober/november) gedurende een periode van zes weken. In die periode worden op 40 locaties in het IJsselmeer en Markermeer monsters genomen. Met behulp van een onderzoekschip worden trekken met sleepnet ('kuil') gemaakt.
2.7.Bij brief van 17 februari 2005 heeft de raadsman van eisers gedaagde meegedeeld dat hij de juistheid van de bevindingen van het RIVO betwist en gedaagde gesommeerd over te gaan tot openstelling van de spieringvangst.
2.8.Bij brief van 21 februari 2005 heeft gedaagde aan de raadsman van eisers laten weten dat hij zijn besluit niet zal herzien. Ook het verzoek van de vissers om een proefvisserij uit te voeren om te beoordelen of er voldoende spiering aanwezig is om de visserij open te stellen wordt afgewezen.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert-zakelijk weergegeven-:
primair, gedaagde te gelasten dat de spieringvisserij zal worden opengesteld voor een periode van vier weken nà 1 maart 2005, nadat op de gebruikelijke wijze zal zijn vastgesteld dat het paaiseizoen van de spiering is aangevangen, zulks onder het treffen van de nodige maatregelen waaronder publicatie in de Staatscourant, althans de spieringvangst open te stellen onder nader vast te stellen voorwaarden, en
subsidiair, gedaagde te gelasten binnen 24 uur nadat dit vonnis zal zijn gewezen een proefvisserij open te stellen conform de daartoe gebruikelijk gehanteerde methoden, alsmede de daarvoor benodigde maatregelen te treffen;
gedaagde, in geval gedurende de genoemde proefvisserij wordt aangetoond dat een opbrengst van 10 kilo per fuik, althans 20 kilo per stel fuiken, wordt behaald, te gelasten dat de spieringvisserij zal worden opengesteld voor een periode van vier weken nà 1 maart 2005, onder het treffen van de benodigde maatregelen, althans alle noodzakelijke voorzieningen te treffen die nodig worden geacht.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
De weigering om de spieringvisserij, althans proefvisserijen te openen, wordt gebaseerd op de bevindingen van het RIVO, dat een zeer ongunstige spieringstand zou hebben geconstateerd. Gedaagde heeft zich hierbij slechts gebaseerd op een uiterst beknopte (ongedateerde) brief van het RIVO. Het onderzoek van het RIVO dat hieraan ten grondslag ligt is niet openbaar gemaakt.
Eisers hebben gegronde redenen om aan te nemen dat de bevindingen van het RIVO onjuist zijn.
Eisers hebben bij de vangst van aas voor de kisten- en hoekwantvisserij (ten behoeve van de palingvangst) in de nazomer geconstateerd dat er beduidend meer spiering aanwezig is in het IJsselmeer dan door het RIVO wordt gesuggereerd.
Voorts hebben eisers op de hydro-akoustische apparatuur op hun schepen recentelijk vastgesteld dat aanzienlijke scholen vis naar de oevers van het IJsselmeer trekken, waarvan - gelet op het jaargetijde en gedragingen van andere vissoorten - het uiterst aannemelijk is dat dit scholen spiering betreffen.
Bovendien is van belang dat het RIVO onderzoeksmethodiek hanteert waarmee de spieringvangst niet voldoende accuraat kan worden vastgesteld.
Voorts is in het verleden meerdere malen gebleken dat de RIVO rapportages omtrent de spieringstand niet in overeenstemming waren met later gebleken feiten.
Ook de stelling van gedaagde dat openstelling van het spieringseizoen leidt tot een hoge bijvangst van snoekbaars en baars wordt betwist.
Het openstellen van de spieringvangst is van belang voor het inkomen van honderden werknemers die direct en indirect in de IJsselmeervisserij werkzaam zijn.
Eisers hebben een spoedeisend belang bij hun vordering aangezien het paaiseizoen gewoonlijk rond 1 maart begint en dus ieder moment kan beginnen.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Ter beoordeling is de vraag of gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om - als erkend: bij algemeen verbinden voorschrift - spieringvisserij toe te staan in de periode van vijf weken na 1 maart 2005.
4.2. Eisers hebben aan hun vorderingen in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat de bevindingen van het RIVO onjuist zijn. Zij menen onder meer dat de onderzoeksmethode van het RIVO onjuist is en baseren zich daarbij op door hen overgelegde schriftelijke kanttekeningen bij het niet openstellen van de spieringvisserij door dr. [betrokkene], oud-medewerker van het RIVO.
Dr. [betrokkene] stelt dat de helderheid van het water van het IJsselmeer de monstermethode die gedaagde hanteert in belangrijke mate beïnvloedt. De bemonstering wordt, aldus dr. [betrokkene], overdag uitgevoerd en in helder water kan vis een langzaam gesleept vistuig gemakkelijk ontwijken, in het bijzonder bij rustig, zonnig weer.
Dr.[betrokkene] stelt voorts dat de vangsten aan spiering van de standaardbemonsteringen met grote kuil door het RIVO in 2003 en 2004 een trendbreuk vertonen in vergelijking met de periode 1989-2002 die onwaarschijnlijk aandoet. Vervolgens stelt hij: "Of deze trendbreuk werkelijk het gevolg is van het practisch ontbreken van spiering op het IJsselmeer of van het in feite ongeschikt worden van de gesleepte kuil voor deze bemonsteringen (als gevolg van toegenomen helderheid van het water) valt niet te zeggen." Sterke aanwijzingen voor de juistheid van de stelling van eisers dat de onderzoeksmethode ondeugdelijk is bevatten de kanttekeningen van dr. [betrokkene] derhalve niet. Gedaagde heeft van zijn kant aangevoerd dat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat eventuele helderheid van het water nauwelijks invloed heeft op de vangbaarheid van spiering.
Eisers hebben, gelet op het voorgaande, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de onderzoeksmethode van het RIVO ondeugdelijk is.
Dat het rapport van het RIVO beknopt is, doet aan het voorgaande niet af. Eisers' stellingen richten zich immers op de gehanteerde methodiek.
4.3. Eisers hebben voorts aangevoerd dat de vissers zelf hebben vastgesteld dat er wel een substantiële hoeveelheid spiering aanwezig is en dat bovendien spiering is waargenomen op de sonarapparatuur die de vissers aan boord hebben. Nadere onderbouwing van het gestelde ontbreekt echter geheel, zodat ook aan die stellingen voorbij wordt gegaan.
4.4. Dat verschillende keren is gebleken dat de RIVO-rapportages niet in overeenstemming waren met de latere feiten is, met uitzondering van het jaar 1998, over welk jaar tussen partijen overeenstemming bestaat, evenmin aannemelijk geworden.
4.5. Eisers hebben betoogd dat de spieringvangst geen invloed heeft op het ontstaan van nieuwe spieringen. Gedaagde heeft dat niet betwist. Hij heeft echter aangevoerd dat dat alleen opgaat zolang de spieringstand redelijk tot goed is. Een aanzienlijk deel van de bij de spieringvisserij gevangen vis bestaat uit spiering die nog niet heeft gepaaid. Daarmee wordt de feitelijke paaipopulatie verkleind. Dat is geen probleem bij een gezonde spieringstand, omdat die feitelijke populatie in dat geval boven een kritische grens blijft waarbij een relatief kleine hoeveelheid paaiende spiering toch voor een goed nageslacht kan zorgen. Bij een lage spieringstand zoals in de huidige situatie, waarin de spieringstand op een historisch laag niveau zit, is dat volgens gedaagde niet het geval. De situatie wordt er dan niet beter op als de spiering wordt weggevangen en een groot deel van de spiering niet aan de voortplanting kan bijdragen, aldus gedaagde. Eisers hebben deze argumenten van gedaagde niet gemotiveerd weersproken.
4.6. Eisers hebben voorts betwist dat openstelling van de spieringvangst zal leiden tot een aanzienlijke bijvangst van onder meer jonge baars en snoekbaars. Gedaagde heeft echter aangevoerd dat daarvan juist sprake is als de spieringstand laag is, hetgeen volgens gedaagde bij de visserij in 2003 is gebleken. Eisers hebben hun standpunt daarna niet nader onderbouwd.
4.7. Eisers hebben ten slotte aangevoerd dat gedaagde zich ten onrechte heeft beroepen op zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In de door gedaagde overgelegde toelichting op de Wijziging Regeling IJsselmeervisserij 1993 van 25 maart 2004 staat beschreven dat het IJsselmeer is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand. Aangezien de spieringvisserij invloed heeft op de bij het IJsselmeer aanwezige voedselvoorraad van de daar voorkomende vogels is het niet onbegrijpelijk dat gedaagde zich mede op die verplichtingen heeft beroepen.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overwegingen van gedaagde om de vangst van de spiering niet open te stellen ondeugdelijk zijn. Gedaagde kon derhalve daartoe in redelijkheid besluiten. De primaire vordering is daarom niet toewijsbaar.
De vraag of de voorzieningenrechter gedaagde kan opdragen om een algemeen verbindend voorschrift uit te vaardigen, zoals eisers hebben gevorderd, kan in het midden worden gelaten.
4.9.Ook is er geen aanleiding voor toewijzing van de vordering tot openstelling van een proefvisserij.
Gedaagde heeft aangevoerd dat proefvisserijen in het verleden uitsluitend plaatsvonden om het juiste moment te bepalen waarop het visseizoen op spiering kon aanvangen en dat deze nooit zijn opgezet met het doel om een bestandsschatting te doen. Dat standpunt wordt ondersteund door de Producenten Organisatie, zoals blijkt uit een brief van 14 februari 2005 aan haar leden.
Nu gedaagde in redelijkheid kon besluiten om de vangst niet open te stellen dient de openstelling van een proefvisserij geen redelijk doel.
4.10. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.060,-, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.