ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3141

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/900489-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • J. Ferenschild
  • M. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige aanval met klauwhamer op bovenbuurvrouw door verdachte als gevolg van geluidsoverlast

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 3 mei 2004 zijn bovenbuurvrouw met een klauwhamer op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer raakte hierdoor ernstig gewond en verloor haar linkeroog. De verdachte gaf aan dat zijn gewelddadige daad voortkwam uit aanhoudende geluidsoverlast die hij van zijn bovenbuurvrouw ervoer. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op zo'n gewelddadige manier heeft gereageerd op zijn ergernis. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de psychische toestand van de verdachte meegewogen, zoals blijkt uit de Pro Justitia rapporten van psychiater E.A. Beld en psycholoog I. Schilperoord. Beide deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en dat hij ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer in aanmerking genomen en heeft besloten dat een langdurige vrijheidsstraf op zijn plaats is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met de verplichting tot terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, die zal ingaan na het uitzitten van de gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van EUR 15.000,- aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900489-04
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 21 maart 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Midden Holland - HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 december 2004 en 7 maart 2005.
Ter terechtzitting van 13 december 2004 en 7 maart 2005 is verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr L.E. van der Leeuw, advocaat te 's-Gravenhage, verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie, mr Jansen, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en oplegging van TBS met voorwaarden. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Ten aanzien van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' en het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van dit bestanddeel overweegt de rechtbank het volgende:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de uitspraken van verdachte tegen zijn vrienden, waaruit de officier van justitie afleidt dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, niet letterlijk genomen dienen te worden. Verdachte heeft slechts bij wijze van spreken gezegd dat hij zijn bovenbuurvrouw de hersens wel kon inslaan. Ook is een visioen, waarover verdachte gesproken heeft, iets anders dan een plan of voornemen. Derhalve kan niet worden aangenomen dat verdachte het voornemen had zijn bovenbuurvrouw met een hamer te slaan. Van voorbedachten rade bij verdachte is dus geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw van verdachte op grond van het navolgende.
Verdachte heeft kort voor het incident tegen verschillende mensen en op zeer specifieke wijze verteld over de inhoud van zijn gewelddadige visioenen ten aanzien van zijn bovenbuurvrouw. Tegen één van hen heeft verdachte letterlijk verklaard dat hij een visioen had gehad dat hij zijn bovenbuurvrouw met een hamer de kop in zou slaan. Tevens is verdachte, nadat hij zijn bovenbuurvrouw meermalen met een hamer op het hoofd had geslagen, bij deze zelfde persoon langsgegaan en heeft hij tegen hem gezegd: "Weet je nog waar we het vanmiddag over hadden? Ik heb dat echt gedaan."
Dit is iets wezenlijk anders dan het uiten van een - relatief onschuldige - zegswijze welke verder niet letterlijk dient te worden genomen. Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte in het onderhavige geval met het uiten van zijn visioenen wel degelijk het voornemen heeft geuit om zijn bovenbuurvrouw met een hamer op haar hoofd te slaan.
Het voornemen dat verdachte heeft geuit, heeft hij uiteindelijk ook zeer resoluut uitgevoerd. Verdachte heeft immers, nadat hij in zijn eigen woning een hamer pakte, zijn bovenbuurvrouw direct nadat zij de voordeur opendeed, zonder eerst iets te zeggen, meermalen met de hamer op het hoofd geslagen.
Het uiten van het voornemen van verdachte gecombineerd met de zeer resolute uitvoeringshandeling, brengen de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op het moment dat hij met de hamer in zijn hand naar zijn bovenbuurvrouw ging, voornemens was haar met deze hamer op haar hoofd te slaan. Tevens staat vast dat verdachte op meerdere momenten in de tijd gelegen tussen het voornemen en het daadwerkelijk slaan van zijn bovenbuurvrouw met de hamer, zich had kunnen bedenken en af had kunnen zien van zijn voornemen. Dit heeft verdachte echter niet gedaan.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de gelegenheid heeft bestaan dat verdachte over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia Rapport van 21 oktober 2004, opgesteld door E.A. Beld, psychiater en het Pro Justitia Rapport van 24 oktober 2004, opgesteld door I. Schilperoord, psycholoog.
De psychiater concludeert dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte, welke beschouwd kan worden als een verstoorde ontwikkeling. Ook de psycholoog komt tot de conclusie dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale en borderline trekken, hetgeen beschouwd kan worden als een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens.
Tevens is er volgens de psychiater en de psycholoog sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een dysthyme stoornis (stemmingsstoornis met depressieve klachten) en alcoholmisbruik.
De combinatie van deze problematiek in de gegeven omstandigheden, waarbij verdachte niet heeft kunnen vluchten uit de ontstane situatie, heeft gemaakt dat verdachte zijn kwaadheid en frustraties tot het kookpunt heeft laten oplopen. Verdachte was niet in staat anderen of andere hulp te mobiliseren vanuit zijn wantrouwen naar derden. Dit maakte dat verdachte zich machteloos en mogelijk zelfs radeloos heeft gevoeld. De opgekropte frustraties en kwaadheid werden uitgeleefd op het slachtoffer toen deze weer lawaai maakte. De keuzevrijheid van verdachte werd als gevolg van de opeenstapeling van problemen en de omstandigheden in aanmerking genomen, in belangrijke mate beperkt ten tijde van het delict, indien dit wordt bewezen.
Op basis van hun respectievelijke conclusies komen beide gedragsdeskundigen tot de slotsom dat verdachte ten tijde van het begaan van het hem telastgelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de avond van 3 mei 2004 op zeer grove wijze met een klauwhamer meermalen op het hoofd van zijn bovenbuurvrouw ingeslagen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan lange tijd in zeer kritieke toestand in het ziekenhuis gelegen en zal voor de rest van haar leven haar linkeroog moeten missen. Tevens is het niet ondenkbaar dat de traumatische ervaring blijvend leed en angstgevoelens voor het slachtoffer tot gevolg hebben.
De reden voor het handelen van verdachte was de aanhoudende geluidsoverlast die zijn bovenbuurvrouw volgens hem veroorzaakte.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op de beschreven gewelddadige en buitensporig agressieve wijze heeft gereageerd op zijn ergernis.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsstraf voor langere duur op zijn plaats is. De rechtbank plaatst het door verdachte gepleegde delict wel tegen de achtergrond van de bevindingen van de psychiater en de psycholoog, zoals hierboven kort weergegeven.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen de schuldbewuste houding van verdachte ter zitting en in de aanloop hiernaar.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank tevens meewegen dat verdachte, blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 4 mei 2004, niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder in het bijzonder acht geslagen op de eerder genoemde Pro Justitia rapporten, een milieuonderzoek van de Reclassering, waarvan rapport opgesteld door H.J. Arendse, een adviesrapport en een maatregelrapport van Reclassering Nederland van 1 december 2004 respectievelijk 2 maart 2005, beide opgesteld door K. Hunik, en een brief van K.N.A. 't Lam, klinisch psycholoog/behandelcoördinator van FPK Assen, aan de raadsvrouw van verdachte van 7 maart 2005.
De psychiater en de psycholoog adviseren aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen. Beiden adviseren hierbij als voorwaarde te stellen dat verdachte zich klinisch laat behandelen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
De Reclassering heeft naar aanleiding hiervan in haar rapport van 1 december 2004 een voorstel voor een proefbehandeling gedaan om aldus de kans dat verdachte positief geïndiceerd zou worden voor een uiteindelijke behandeling bij een FPK te vergroten.
Op basis hiervan is de voorlopige hechtenis van verdachte op 16 december 2004 geschorst, waarna verdachte een proefbehandeling bij de FPK te Assen heeft ondergaan.
Blijkens het maatregelrapport heeft verdachte gedurende deze proefbehandeling de muur die hij om zich heen had laten varen. Emoties, pijn en kwetsbaarheid liggen momenteel aan de oppervlakte. Volgens het rapport kan dit gezien worden als een doorbraak in de behandeling. Het behandelend team is dan ook van mening dat de behandeling direct dient te worden gecontinueerd. Een hechtenis voorafgaand aan de behandeling zou verdachte mogelijk behandelongeschikt maken.
Uit de brief van 't Lam blijkt dat verdachte gemotiveerd is geraakt voor de behandeling. Vanuit therapeutisch oogpunt is het gunstig dat verdachte de behandeling in één keer, zonder onderbreking, voort kan zetten. Volgens 't Lam is hiermee overigens niet gezegd dat een latere behandeling onmogelijk is, maar dat deze moeilijker kan worden.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en voornoemde stukken dient naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd. Deze terbeschikkingstelling zal echter aanvangen nadat verdachte de nader te noemen gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Alhoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat het vanuit therapeutisch oogpunt het meest wenselijk is de reeds aangevangen behandeling direct te continueren, acht zij het belang dat verdachte, gelet op de ernst van het door hem begane strafbare feit, eerst een gevangenisstraf zal ondergaan, groter. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen hetgeen 't Lam in zijn brief gesteld heeft omtrent de behandelingsmogelijkheid na detentie.
De mogelijkheid die door de raadsvrouw is geopperd, waarbij verdachte eerst een behandeling zou ondergaan waarna hij alsnog zijn gevangenisstraf zou uitzitten, wijst de rechtbank van de hand. Een belangrijk onderdeel van de behandeling is immers gericht op resocialisatie en terugkeer in de maatschappij. De rechtbank ziet niet in hoe deze onderdelen van de behandeling effect kunnen ressorteren als verdachte hierna alsnog een gevangenisstraf zal ondergaan.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot EUR 15.000,- bij wijze van voorschot.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering - bij wijze van voorschot - toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot EUR 15.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 JAAR;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 4 mei 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 mei 2004,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 16 december 2004,
welke schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van : 7 maart 2005;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde:
* Veroordeelde dient te verblijven in de FPK te Assen en zal niet zonder toestemming van de FPK en de reclassering elders verblijven;
* Veroordeelde zal zich houden aan het behandelplan, hetgeen onder andere inhoudt dat hij zich langdurig begeleidbaar opstelt ten aanzien van zijn verslavingsproblematiek en zich openstelt voor systeemtherapeutische gesprekken;
* Veroordeelde zal de afdelings- en huisregels van de FPK naleven;
* Veroordeelde geeft inzicht in zijn schulden en stelt zich beschikbaar voor schuldhulpverlening;
* Veroordeelde onthoudt zich van alcohol, drugs en gokken en zal, indien geïndiceerd, zijn medewerking verlenen aan urinecontroles;
* Veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
* Veroordeelde zal zich overigens gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, unit 's-Gravenhage;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 15.000,- bij wijze van voorschot, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot EUR 15.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 210 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Ferenschild en De Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Candido, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2005.