Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 430040 / 04-14612
22 maart 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde], geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mw mr N. Zandvliet (na afconcluderen: mw mr A.A.C. Spoormans),
toevoeging nr. 3DG9457 van 17 december 2003.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in de beide griffiedossiers in deze zaak over aandelenlease, die is gestart door Dexia bij inleidende dagvaarding van 7 oktober 2003 en die naar hem is verwezen door de sector civiel van deze rechtbank bij incidenteel vonnis van 30 juni 2004. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Vonnis is bepaald op heden.
2. Dexia heeft bij brief van 18 februari 2005 aan onder meer de sectorvoorzitters kanton van alle rechtbanken (kort gezegd) aangekondigd dat zij alle procedures over aandelenlease thans zo veel mogelijk wil aanhouden in afwachting van de nieuwe bemiddelingspoging van de heer Wim Duisenberg. Een concreet aanhoudingsverzoek met toestemming van [gedaagde] ontbreekt echter in deze individuele afgeconcludeerde zaak, zodat de kantonrechter mede om redenen van proceseconomie nu eindvonnis in eerste aanleg zal wijzen om verdere vertraging van deze door Dexia zelf gestarte procedure te voorkomen.
Vaststaande feiten
3. Dexia is de rechtsopvolger onder algemene titel van Bank Labouchere NV, h.o.d.n. Legio en op haar beurt rechtsopvolger van Legio Lease BV. Dexia is terzake van de onderhavige twee overeenkomsten in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
4. Naar aanleiding van een telefoongesprek heeft de toen 23-jarige [gedaagde] op of omstreeks 25 februari 2000 met Legio onder contractnummer 74481820 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend EUR 14.211,36, bestaande uit het aankoopbedrag van
EUR 11.746,80 en EUR 2.464,56 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 36 maandelijkse termijnen van elk EUR 68,46 (de totale rente), voorts
EUR 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte EUR 11.701,42 aan het einde van de overeenkomst (samen het totale aankoopbedrag, zulks in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen). Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
5. Gedurende de looptijd van deze eerste overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is op de eindafrekening sprake van kort gezegd twee inhaalincasso's) 34 maandtermijnen van in totaal EUR 2.327,64 betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en een eindafrekening per 24 februari 2003 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van EUR 6.560,52 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks sommaties heeft [gedaagde] deze eerste restschuld onbetaald gelaten.
6. Naar aanleiding van een mailing heeft de toen 24-jarige [gedaagde] op of omstreeks 14 november 2000 met Legio onder contractnummer 29402187 een tweede overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Ook deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van deze keer omgerekend EUR 23.580,72, bestaande uit het aankoopbedrag van EUR 19.491,12 en EUR 4.089,60 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 36 mAandelijkse termijnen van elk EUR 113,60 (de totale rente), voorts EUR 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte EUR 19.445,74 aan het einde van de overeenkomst (samen het totale aankoopbedrag, zulks in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen). Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
7. Gedurende de looptijd van deze tweede overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is op de eindafrekening sprake van een achterstallige post) de 36 maandtermijnen van in totaal EUR 4.089,60 minus EUR 5,44 betaald, waarmee haar zogenaamde inleg uitkomt op EUR 4.084,16. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en een eindafrekening per 10 november 2003 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van EUR 13.857,19 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks sommaties heeft [gedaagde] ook deze tweede restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
8. Bij inleidende dagvaarding van 7 oktober 2003 heeft Dexia in conventie betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde eerste restschuld van EUR 6.560,52 verminderd met EUR 79,34 dividend en vermeerderd met EUR 351,84 aan verstreken vertragingsrente en EUR 788,97 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve EUR 7.621,99 met contractuele rente vanaf 30 augustus 2003 en proceskosten. Naar aanleiding van de eisen in reconventie van [gedaagde] vordert Dexia bij repliek in conventie bij wijze van eisvermeerdering ook betaling van de voormelde tweede restschuld van EUR 13.857,19, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 10 november 2003 en met proceskosten.
9. Namens [gedaagde] is in conventie gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. In reconventie vordert [gedaagde] verklaringen voor recht terzake van de nietigheid of vernietigbaarheid van de twee overeenkomsten van aandelenlease en terugbetaling door Dexia van haar totale inleg van EUR 6.554,16 (waarbij zij stelt alle 2 x 36 maandtermijnen te hebben betaald), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2004 en met proceskosten. Dexia voert daartegen op haar beurt gemotiveerd verweer; dat haar nog brengt tot een voorwaardelijke wijziging van eis in conventie op de voet van art. 6:278 BW.
10. Voor de onderbouwing van de vorderingen in conventie en in reconventie en voor de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar alle relatief omvangrijke wederzijdse gedingstukken met producties. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Beoordeling
11. Namens [gedaagde] is uitgebreid betoogd dat en waarom de rechtsvoorganger van Dexia als aanbieder van financiële diensten haar zorgplicht heeft geschonden. Dit argument van [gedaagde] slaagt in zoverre, dat het per saldo leidt tot afwijzing van de vorderingen in conventie maar niet tot toewijzing van de vorderingen in reconventie. Daartoe is het volgende redengevend.
12. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Legio gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens hun potentiële cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld met hefboomwerking en opties - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
13. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), alsmede vooral de recente uitspraak van de gezaghebbende Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005 (LJN nr. AS4115, nog niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl maar al wel op www.dsi.nl onder KCHB nr. 91) is de kantonrechter van oordeel dat de rechtsvoorganger van Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomsten van aandelenlease met name gehouden was aan de artikelen 25, 28 en 33 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Legio had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties met geleend geld te begeven. Gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, met name het risico van een eventuele restschuld, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen.
14. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Legio in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR. Aan dit alles doet niet af dat Legio een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van rechtsopvolger Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Voorts kan de restschuld van de lening - waarop de NR strikt genomen niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld.
15. [gedaagde] heeft - door Dexia onvoldoende weersproken - gesteld dat zij destijds als jonge alleenstaande vrouw zonder beleggingservaring de onderhavige overeenkomsten afsloot omdat zij veronderstelde - mede gelet op de naam "WinstVerDriedubbelaar" - dat het om een uiterst lucratief spaarproduct ging. Zij had als doel daarmee haar studieschulden bij de Informatiebeheergroep af te lossen. Zij vertrouwde op de deskundigheid van de bank. Haar financiële positie was en is onvoldoende om de onverwachte restschulden te kunnen betalen, aldus [gedaagde].
16. Uit niets blijkt dat de rechtsvoorganger van Dexia zich in deze of andere financiële en persoonlijke omstandigheden, de beleggingservaring en de beleggingsdoelstellingen van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de twee overeenkomsten van aandelenlease met haar afsloot, alsmede hoe [gedaagde] de eventuele restschulden zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in haar brochures vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomsten een vaste looptijd hadden doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Voorts zijn de geproduceerde overeenkomsten en (al dan niet ontvangen) brochures over de voor een leek relatief complexe structuur en het wezen van de WinstVerDriedubbelaar - beleggen met geleend geld met hefboomwerking en opties, met het risico van een restschuld bovenop het verlies van de inleg bij relevante koersdalingen - bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals klaarblijkelijk ook [gedaagde]. Door al deze nalatigheden is (de rechtsvoorganger van) Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplicht die haar jegens [gedaagde] betaamt, en mitsdien is Dexia uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
17. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat de toen 23-jarige respectievelijk 24-jarige [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar onbezonnen keuzes tot deelname aan deze riskante overeenkomsten van aandelenlease. Wellicht uit winstbejag of naïviteit heeft [gedaagde] immers in het risico van een negatieve afloop - waarop zij blijkens de overgelegde overeenkomsten met bijzondere voorwaarden en de brochures wel, zij het zeer summier en in zeer versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transacties af te zien of om tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van de aangevraagde financiële producten alvorens die contracten als volwassene te ondertekenen en daarna aan Legio te retourneren, zulks hoewel zij de aard en de risico's van de WinstVerDriedubbelaar en de daarmee jegens Legio aangegane verplichtingen klaarblijkelijk niet of nauwelijks besefte. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als onervaren consument.
18. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle (summier gebleken) bijzondere omstandigheden van het geval, gelet op art. 6:101 BW en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat het voor risico en rekening van [gedaagde] komende gedeelte daarvan zal worden beperkt tot de in feite door haar betaalde bedragen van in totaal kennelijk EUR 6.411,80 (zie rovv. 5 en 7) welke feitelijke inleg zij klaarblijkelijk bereid en in staat was op het spel te zetten, en dat het nadeel voor het overige zijnde de restschulden inclusief saldo dividend van in totaal EUR 20.338,37 (zie rov. 8) voor risico en rekening van Dexia als rechtsopvolger van Legio zal moeten blijven.
19. Anders dan Dexia kwalificeert de kantonrechter de onderhavige overeenkomsten van aandelenlease overigens wel als overeenkomsten van huurkoop en dus koop op afbetaling, waarop de bepalingen van de artt. 1:88 en 1:89 BW van toepassing zijn. Kortheidshalve verwijst de kantonrechter naar zijn onder de zoekterm "aandelenlease" reeds gepubliceerde uitspraken op www.rechtspraak.nl en vooral naar de op die databank gepubliceerde Amsterdamse Eegalease-zaak met LJN nr. AQ7412. Er is thans geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen. Dit kan overigens geen verrassing voor Dexia zijn, gelet op de uitdrukkelijke verwijzingen van haar rechtsvoorganger Legio in de eigen bijzondere voorwaarden en eindafrekeningen naar specifieke wetsartikelen over koop op afbetaling. Een en ander heeft in deze zaak gevolgen voor de proceskosten. Gelet op art. 93 Rv heeft Dexia immers aan de zijde van [gedaagde] nodeloos griffierecht veroorzaakt door haar te dagvaarden bij de sector civiel waar wel een griffierecht verschuldigd is van in dit geval EUR 245,- (waarvan EUR 122,50 in debet gesteld), en niet bij de sector kanton waar gedaagden geen griffierecht verschuldigd zijn.
20. Het beroep van [gedaagde] op vernietigbaarheid van de overeenkomsten wegens dwaling moet falen. Op de voet van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411 en JOR nrs. 238 en 239), is de kantonrechter van oordeel dat de wervende teksten van Legio voor de WinstVerDriedubbelaar nog net niet als misleidende reclame kunnen worden aangemerkt en dat het beroep op wilsgebreken op die grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de gestelde dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van contractante [gedaagde] te blijven, waartoe nog wordt verwezen naar de voormelde uitspraak van de Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005. Door of namens [gedaagde] zijn tenslotte te weinig concrete feiten en omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling of een ander wilsgebrek dat de beoogde algehele vernietiging van de overeenkomsten kan rechtvaardigen.
21. De namens [gedaagde] nog gevorderde althans ingeroepen ontbinding van de overeenkomsten van aandelenlease wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Ook indien de schending van de zorgplicht door Legio in de precontractuele fase al als wanprestatie kan worden gekwalificeerd, zouden de gevolgen van een dergelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dienen te worden bepaald en zou de beslissing op dat punt niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht als onrechtmatige daad is bereikt.
22. De kantonrechter zal thans in het midden laten of en in hoeverre de beide onderhavige WinstVerDriedubbelaars nietig of vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (Wck) en de daarop gebaseerde Besluiten, zoals de advocaat van [gedaagde] op een aantal specifieke onderdelen nog gemotiveerd heeft aangevoerd maar Dexia gemotiveerd heeft betwist. Voor beide standpunten is het nodige te zeggen en in deze procedure en de lagere jurisprudentie al gezegd (rechtbank Arnhem, NJF 2004 nr. 418 en JOR 2004 nr. 420 met annotatie Lieverse, recent gevolgd door weer een tussenvonnis in die zaak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN nr. AS6280). Een verlossende uitspraak van de Hoge Raad is er ook op dit geschilpunt nog niet. De kantonrechter merkt nog slechts op, dat de minister er op 6 juli 1998 in reactie op kamervragen nog vanuit ging dat de Wck niet van toepassing is op effectenlease, zodat een eventuele ruime richtlijnconforme interpretatie van de Wck mogelijkerwijs in strijd kan komen met de rechtszekerheid voor Dexia.
23. Wat hier verder ook van zij, bij honorering van dit op de Wck gebaseerde verweer van [gedaagde] zou de kantonrechter hooguit komen tot partiële nietigheid of partiële vernietiging van de overeenkomsten van aandelenlease wegens strijd met de Wck, en zouden de gevolgen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en voorts op de voet van art. 16 van de toepasselijke bijzondere voorwaarden aldus worden beperkt of aangepast, dat ook deze beslissing niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat zou leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
24. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven. Een en ander leidt tot afwijzing van de over en weer ingestelde hoofd- en nevenvorderingen en mitsdien per saldo tot compensatie van de proceskosten in conventie en reconventie, met uitzondering van het voor rekening van Dexia als nodeloos veroorzaakt komende griffierecht van EUR 245,- verschuldigd aan de zijde van [gedaagde]. Gelet op art. 243 lid 2 Rv en op de omvang van de eigen bijdrage van EUR 328,- zoals vermeld op de toevoeging van [gedaagde], zal worden beslist tot rechtstreekse betaling door Dexia van deze EUR 245,- aan [gedaagde] en niet via de griffier van de sector civiel.
Beslissingen
De kantonrechter, recht doende in conventie en in reconventie:
- wijst de door Dexia en [gedaagde] over en weer ingestelde vorderingen af;
- veroordeelt Dexia tot betaling van EUR 245,- aan [gedaagde] wegens nodeloos veroorzaakt griffierecht, en compenseert overigens de proceskosten in conventie en in reconventie aldus dat iedere partij voor het overige per saldo de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2005 in het bijzijn van de griffier.