ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3197

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
436589 / 04-16813
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aandelenleaseovereenkomst en vernietiging door echtgenoot

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland NV en een gedaagde, die een aandelenleaseovereenkomst had gesloten met de rechtsvoorganger van Dexia, Bank Labouchere NV. De gedaagde heeft zich beroepen op de vernietigingsgrond van de overeenkomst op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de overeenkomst zonder toestemming van haar echtgenoot was gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtgenoot van de gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de overeenkomst, wat leidt tot de conclusie dat de overeenkomst vernietigd is. Hierdoor zijn de vorderingen van Dexia, waaronder de terugbetaling van een restschuld van EUR 13.754,99, afgewezen. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat Dexia niet heeft betwist dat de gedaagde ten tijde van het aangaan van de overeenkomst gehuwd was en dat de echtgenoot geen toestemming heeft gegeven. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde toegewezen, aangezien Dexia als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Dit vonnis is van belang in het kader van de bescherming van echtgenoten bij het aangaan van financiële verplichtingen en de vereiste toestemming voor dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 436589 / 04-16813
22 maart 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Raets Incasso BV,
rolgemachtigde: dw W.G.A. Blume,
tegen
[gedaagde], geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr J.H. Pelle,
toevoeging nr. 3DL8519 d.d. 15 juni 2004.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in de beide griffiedossiers in deze zaak over aandelenlease, die na antwoord naar hem is verwezen door de sector civiel van deze rechtbank bij tussenvonnis van 4 augustus 2004. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is enige tijd aangehouden in verband met capaciteitsproblemen en in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote stroom Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
2. Dexia heeft bij brief van 18 februari 2005 aan onder meer de sectorvoorzitters kanton van alle rechtbanken (kort gezegd) aangekondigd dat zij alle procedures over aandelenlease thans zo veel mogelijk wil aanhouden in afwachting van de nieuwe bemiddelingspoging van de heer Wim Duisenberg. Een concreet aanhoudingsverzoek met toestemming van [gedaagde] ontbreekt echter in deze individuele afgeconcludeerde zaak, zodat de kantonrechter mede om redenen van proceseconomie thans eindvonnis in eerste aanleg zal wijzen om verdere onredelijke vertraging van deze door Dexia zelf gestarte procedure te voorkomen.
Vaststaande feiten
3. Dexia is de rechtsopvolger onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, h.o.d.n. Legio en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Labouchere getreden.
4. Na ofwel door een op provisie beluste ex-collega van [gedaagde] uitgeoefende grote druk ofwel na benadering van [gedaagde] door een extern call-center van Labouchere - de juiste toedracht is omstreden -, heeft [gedaagde] op of omstreeks 7 november 2001 met Labouchere onder contractnummer 59205280 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "Korting Kado". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 120 maanden (10 jaar) waarbij [gedaagde] van Labouchere een op de beurs te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend EUR 32.729,92, bestaande uit het aankoopbedrag van EUR 13.751,92 en (behoudens na te noemen korting) EUR 18.978,- aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde totale leasesom (terug)betalen in 120 maandelijkse termijnen van elk EUR 158,15, behoudens een eventuele kortingsregeling na vier jaar ingeval van relevante koersstijgingen (de totale rente), voorts EUR 45,38 omstreeks de 119e maand en tenslotte EUR 13.706,54 aan het einde van de overeenkomst (samen het totale aankoopbedrag), dat laatste bedrag in beginsel door Labouchere te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
5. Op de overeenkomst zijn van toepassing de bij dagvaarding geproduceerde Bijzondere Voorwaarden Korting Kado van Labouchere. Anders dan Dexia stelt blijkt weliswaar uit het bij dupliek door [gedaagde] overgelegde originele exemplaar van de overeenkomst dat op de achterzijde daarvan die bijzondere voorwaarden onmiskenbaar niet zijn afgedrukt, maar uit art. 7 van de overeenkomst zelf volgt dat [gedaagde] door ondertekening heeft verklaard dat zij deze met name genoemde, destijds bijgevoegde bijzondere voorwaarden heeft ontvangen, gelezen, begrepen en aanvaard. Aan die door haar handtekening bekrachtigde verklaring kan [gedaagde] door Dexia rechtens worden gehouden.
6. Gedurende de looptijd van de overeenkomst is [gedaagde] op enig moment gestopt met het betalen van de overeengekomen maandelijkse rentetermijnen, de zogenaamde inleg. Hoeveel maandtermijnen van EUR 158,15 [gedaagde] exact heeft betaald is thans niet met zekerheid vast te stellen. Zelf stelt zij dat zij na één jaar (= 12 termijnen) de betalingen niet meer kon opbrengen; uit de eindafrekening van Dexia lijkt echter te volgen dat er feitelijk 120 - 107 - 3 achterstallige termijnen = 10 termijnen zijn betaald, terwijl Dexia anderzijds stelt dat [gedaagde] (al) per 22 februari 2002 (na 5 termijnen ?) is gestopt met betalen. Verifieerbare bewijsstukken terzake ontbreken.
7. Wat daar ook van zij, Dexia heeft wegens die wanbetaling de overeenkomst voortijdig beëindigd en na verkoop van het aandelenpakket een eindafrekening per 8 november 2002 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van EUR 13.754,99 met 1,15% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
8. Bij inleidende dagvaarding van 11 mei 2004 heeft Dexia betaling gevorderd door [gedaagde] van die restschuld van EUR 13.754,99, verminderd met EUR 23,10 dividend en vermeerderd met EUR 2.116,29 aan verstreken vertragingsrente en EUR 928,80 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve EUR 16.776,98 met verdere contractuele rente en proceskosten.
9. Namens [gedaagde] heeft mr Pelle gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. Het beroep op vernietiging van de overeenkomst brengt Dexia nog tot een voorwaardelijke wijziging van eis op de voet van art. 6:278 BW, waartegen mr Pelle bij dupliek geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd.
10. Voor de onderbouwing van de vorderingen en de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar de wederzijdse gedingstukken met producties.
Beoordeling
11. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt het meest verstrekkende verweer van [gedaagde], zijnde dat zij en haar echtgenoot [echtgenoot van gedaagde] in deze procedure jegens Dexia een beroep hebben gedaan op de vernietigingsgrond als bedoeld in de artt. 1:88 en 1:89 BW, omdat deze slechts door [gedaagde] ondertekende overeenkomst van aandelenlease zonder toestemming van echtgenoot [echtgenoot van gedaagde] is gesloten. Daartoe is het volgende redengevend.
12. Over de vragen of overeenkomsten van aandelenlease als de onderhavige al dan niet moeten worden gekwalificeerd als huurkoop en of deze mitsdien al dan niet onderworpen zijn aan de vereiste toestemming van de echtgenoot bij gebreke waarvan de overeenkomst vernietigd kan worden, is in deze procedure en in de literatuur en de lagere jurisprudentie al het nodige gezegd. Tot dusverre ontbreekt het verlossende woord van de Hoge Raad op dit geschilpunt. De kantonrechter sluit zich aan bij de tendens in de lagere jurisprudentie om deze vragen bevestigend te beantwoorden, waartoe kortheidshalve wordt verwezen naar vooral NJF 2004 nrs. 409 en 425 alsmede naar de uitspraak in de zogenaamde Amsterdamse Eegalease-zaak, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN AQ7412.
13. Er is thans onvoldoende aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste van de echtgenoot van de contractant dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals de onderhavige geleasde aandelen. Dat ook de rechtsvoorganger van Dexia zich hiervan bewust moet zijn geweest, blijkt uit het feit dat de onderhavige eigen algemene voorwaarden en eindafrekening van Labouchere uitdrukkelijke verwijzingen bevatten naar specifieke wetsartikelen over koop op afbetaling.
14. Dexia heeft niet betwist dat [gedaagde] ook ten tijde van het aangaan van de omstreden overeenkomst was gehuwd met [echtgenoot van gedaagde] en dat deze echtgenoot geen toestemming heeft gegeven voor deze als huurkoop en dus koop of afbetaling te kwalificeren overeenkomst. Labouchere heeft blijkbaar ook naar deze persoonlijke relevante omstandigheid van [gedaagde] in het geheel geen eigen onderzoek gepleegd.
15. Ook passeert de kantonrechter het beroep van Dexia op verjaring van de mogelijkheid tot vernietiging van de overeenkomst door de echtgenoot [echtgenoot van gedaagde]. Dit beroep is onbegrijpelijk, alleen al gelet op de verjaringstermijn van 3 jaar, de ingangsdatum van de overeenkomst omstreeks 7 november 2001 en de datum van de conclusie van antwoord van 21 juli 2004. De daadwerkelijke ingangsdatum van een eventuele verjaring kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven, ook al wijst [gedaagde] er bij dupliek in dit verband nog op dat zij het bestaan van de gewraakte, haar opgedrongen overeenkomst (en de betaalde maandtermijnen?) uit schaamte lange tijd voor haar echtgenoot heeft verzwegen en dat zij hem pas na dagvaarding van 11 mei 2004 heeft moeten inlichten.
16. De echtgenoot van [gedaagde] is tot dusverre nog niet formeel tussengekomen in deze procedure als bedoeld in de artikelen 217-219 Rv. Evenmin is gebleken dat deze [echtgenoot van gedaagde] schriftelijk buiten rechte jegens Dexia een beroep heeft gedaan op de slechts hem ten dienste staande vernietigingsgrond van art. 1:89 BW, of dat [echtgenoot van gedaagde] daartoe een afzonderlijke procedure is gestart bij de sector kanton van de rechtbank Amsterdam (Dexia's vestigingsplaats). Een redelijke wetsuitleg en de eisen van proceseconomie brengen echter desondanks in dit geval met zich mee, dat gelet op de uitdrukkelijke stellingen van mr Pelle namens zowel [gedaagde] als [echtgenoot van gedaagde] in deze procedure kan worden uitgegaan van een rechtsgeldige en tijdige vernietiging door de echtgenoot van [gedaagde] van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease tussen [gedaagde] en thans Dexia op de voet van de artt. 1:88 en 1:89 BW. Deze vernietiging door echtgenoot [echtgenoot van gedaagde] treft ook rechtstreeks de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en Dexia; het staat eerstgenoemde vrij jegens Dexia bij wijze van verweer zelf een beroep te doen op deze rechtsgeldige vernietiging door haar echtgenoot. Het moge zo zijn dat [gedaagde] aldus profiteert van de omstandigheid dat zij gehuwd was en is, maar een andere opvatting verdraagt zich niet met de beschermingsgedachte achter art. 1:88 BW voor de echtgenoot die niet de vereiste toestemming heeft gegeven en die derhalve niet de nadelige gevolgen van deze overeenkomst behoort te ondervinden die zonder diens toestemming door Bank Labouchere NV, de professionele rechtsvoorgangster van Dexia, niet gesloten had mogen worden en daarom alsnog rechtsgeldig en tijdig vernietigd is.
17. Het beroep van Dexia op art. 6:278 BW wordt ambtshalve verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat wetsartikel, verdragen de gevolgen daarvan zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Kortheidshalve verwijst de kantonrechter terzake voorts nog naar de recente uitspraak van de gezaghebbende Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005 (LJN nr. AS4115, aldus echter nog niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl maar wel op www.dsi.nl onder KCHB nr. 91).
18. Reeds op grond van het voorgaande meest verstrekkende verweer van [gedaagde] moeten de hoofdvordering van Dexia en de daaraan verbonden nevenvorderingen worden afgewezen. De vernietiging van de overeenkomst door haar echtgenoot brengt tevens met zich, dat Dexia aan [gedaagde] haar feitelijke inleg dient terug te betalen. Een beslissing terzake kan echter in deze procedure niet worden genomen, nu een daartoe strekkende eis in reconventie bij antwoord ontbreekt.
19. Na het voorgaande komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van de overige geschilpunten van partijen. Ten overvloede wijst de kantonrechter ten deze nog op de aan Dexia inmiddels genoegzaam bekende, voor haar ongunstige algemene lijn in de uitspraken van de behandelend kantonrechters van de Haagse rechtbank. De uitspraken tot dusverre van de ondergetekende kantonrechter in aandelenlease-zaken zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en beide partijen worden kortheidshalve vooral ook gewezen op de voormelde uitspraak van de Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005.
20. [gedaagde] heeft gesteld en Dexia heeft niet of onvoldoende weersproken dat de toen 22-jarige [gedaagde] de haar opgedrongen overeenkomst heeft getekend terwijl zij dacht dat het een spaarproduct was en de desbetreffende brochure nooit had gezien, alsmede dat zij als secretaresse van een Turks agrarisch uitzendbureau een matig inkomen verdiende terwijl haar echtgenoot geen enkel inkomen genoot. [gedaagde] is na een jaar uit betalingsonmacht gestopt met betalen, had geen ervaring met beleggen en begreep ook volstrekt niet dat het om risicovol beleggen met geleend geld ging. Niet gesteld, gebleken of aannemelijk is dat Labouchere zich in enig opzicht in deze financiële en persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], haar beleggingservaring en financieel-juridisch inzicht en haar beleggingsdoelstellingen heeft verdiept toen zij deze risicovolle overeenkomst van aandelenlease met [gedaagde] afsloot, alsmede hoe [gedaagde] de maandtermijnen en een eventuele restschuld zou kunnen betalen.
21. Gelet op deze tot dusverre vaststaande feiten en omstandigheden, zou de kantonrechter - bij gebreke van voormelde vernietiging door de echtgenoot [echtgenoot van gedaagde] - in de lijn van voormelde gepubliceerde uitspraken hebben geoordeeld dat kort gezegd het beroep op wilsgebreken van [gedaagde] niet opgaat, dat Dexia zich ten deze niet kan verschuilen achter de eventuele mededelingen van een call-center, alsmede dat de rechtsvoorganger van Dexia haar bijzondere maatschappelijke zorgplicht als financiële instelling heeft geschonden maar [gedaagde] ook heeft bijgedragen aan het nadeel, en dat tot slot het totale nadeel in de tot dusver gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid aldus verdeeld zou behoren worden dat de restschuld voor risico en rekening van Dexia zou behoren te blijven en de feitelijke inleg - in dat geval - voor risico en rekening van [gedaagde]. Dit zoals vermeld ten overvloede, nu in deze procedure moet worden uitgegaan van een tijdige rechtsgeldige vernietiging door de echtgenoot van [gedaagde].
22. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Zij procedeert op toevoeging. Naar de kantonrechter begrijpt heeft de sector civiel het griffierecht van EUR 370,- van [gedaagde] niet in debet gesteld omdat die toevoeging aldaar te laat is overgelegd. Een verzoek van [gedaagde] als bedoeld in art. 18a Wet Tarieven in burgerlijke zaken ontbreekt in beide griffiedossiers. Bij deze stand van zaken zal de kantonrechter terzake van de proceskosten beslissen als hierna volgt.
Beslissingen
De kantonrechter:
- wijst de ingestelde vorderingen van Dexia op [gedaagde] af;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot heden begroot op in totaal EUR 1.085,-, en veroordeelt Dexia mitsdien te betalen:
a) aan [gedaagde] zelf EUR 370,- voor door de sector civiel niet in debet gesteld griffierecht;
b) aan de griffier van de sector kanton van deze rechtbank EUR 390,- salaris procureur civiel (antwoord) alsmede EUR 325,- salaris gemachtigde kanton (dupliek), dat is in totaal derhalve EUR 715,- waarmee de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2005 in het bijzijn van de griffier.