RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 436533 / 04-16794
22 maart 2005
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Raets Incasso BV,
rolgemachtigde: dw W.G.A. Blume,
[gedaagde] (geboren op [geboortedatum], gedagvaard als [gedaagde]),
wonende te Rijswijk,
gedaagde,
procederend in persoon.
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in de beide griffiedossiers in deze zaak over aandelenlease, die na dagvaarding ambtshalve naar hem is verwezen door de sector civiel van deze rechtbank bij vonnis van 21 juli 2004. De partijen worden hierna aangeduid als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is enige tijd aangehouden in verband met capaciteitsproblemen en in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote hoeveelheid Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld.
2. Dexia heeft bij brief van 18 februari 2005 aan onder meer de sectorvoorzitters kanton van alle rechtbanken (kort gezegd) aangekondigd dat zij alle procedures over aandelenlease thans zo veel mogelijk wil aanhouden in afwachting van de nieuwe bemiddelingspoging van de heer Wim Duisenberg. Een concreet aanhoudingsverzoek met toestemming van [gedaagde] ontbreekt echter in deze individuele afgeconcludeerde zaak, zodat de kantonrechter mede om redenen van proceseconomie thans eindvonnis in eerste aanleg zal wijzen om verdere vertraging van deze door Dexia zelf gestarte procedure te voorkomen.
3. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV (hierna "Labouchere"), op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV (hierna "Legio"). Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
4. Naar aanleiding van een algemene mailing van Legio heeft [gedaagde] op of omstreeks 7 september 1999 met Legio door ondertekening van contractnummer 74221362 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar", door Dexia overgelegd als productie 1. Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend EUR 9.270.17, bestaande uit het aankoopbedrag van EUR 7.662,45 en
EUR 1.607,72 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde leasesom voldoen in 36 maandelijkse termijnen van elk EUR 44,66 (de totale rente), voorts EUR 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte EUR 7.617,07 aan het einde van de overeenkomst (samen het totale aankoopbedrag), dat laatste bedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio (productie 2 van Dexia).
1. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn via automatische incasso van het op de overeenkomst vermelde bankrekeningnummer 014.55.69.489 kennelijk (volgens de als productie 3 door Dexia overgelegde eindafrekening is er immers onbetwist sprake van in totaal 8 onbetaald gelaten maandtermijnen) 36 - 8 = 28 maandtermijnen van in totaal
EUR 1.250,48 aan Dexia op dit contract betaald, de zogenaamde inleg. De door Dexia betwiste stelling van [gedaagde] dat er nooit enige termijn is betaald, althans niet van haar bankrekening, wordt als onvoldoende onderbouwd en niet serieus te nemen gepasseerd, nu de contractante [gedaagde] op het aanmeldingsformulier zelf haar desbetreffende bankrekeningnummer voor de verplichte automatische incasso moet hebben opgegeven en iedere verifieerbare aanwijzing ontbreekt dat Dexia desondanks niet van dat door [gedaagde] zelf opgegeven bankrekeningnummer heeft geïncasseerd. Daaraan doet nu onvoldoende af dat het de voorkeur had verdiend indien Dexia bij repliek terzake enig concreet bewijsstuk uit haar genoemde bankadministratie had geproduceerd.
1. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en een eindafrekening per 6 september 2002 opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van EUR 4.342,92 met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
7. Bij inleidende dagvaarding van 28 april 2004 heeft Dexia betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van EUR 4.342,92, vermeerderd met EUR 317,94 aan verstreken vertragingsrente en EUR 648,- inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve EUR 5.308,86 met verdere contractuele rente en proceskosten.
8. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
9. Voor de onderbouwing van de vorderingen en de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar de wederzijdse gedingstukken met producties.
10. [gedaagde] heeft zich er als meest verstrekkende verweer op beroepen dat de overeenkomst van aandelenlease niet geldig en vernietigbaar is, omdat haar echtgenoot [echtgenoot van gedaagde] (met wie zij is gehuwd sinds 1972) het contract niet mede heeft ondertekend en nog steeds niets van de onderhavige overeenkomst met Dexia afweet (en naar de kantonrechter ter eerste rolzitting meende te begrijpen: ook niets mocht afweten). Naar het oordeel van de kantonrechter moet dit in potentie kansrijke verweer thans falen, omdat niet gesteld en niet gebleken is dat de echtgenoot van [gedaagde], die in deze procedure geen partij is, in of buiten rechte jegens Dexia binnen de geldende verjaringstermijn van drie jaar daadwerkelijk een beroep op deze slechts hem ten dienste staande vernietigingsgrond heeft gedaan, zoals bedoeld in de wetsartikelen 1:88 en 1:89 BW. De door [gedaagde] bij dupliek nog twee maal genoemde brief van 27 oktober 2004 van haar hand is bij dupliek niet door haar geproduceerd en bevindt zich ook niet in het griffiedossier, zodat de kantonrechter de onbekende inhoud van die brief nu zal laten voor wat zij is. Deze brief is volgens het griffiedossier bij brief van 3 november 2004 om de daarin door de griffie genoemde redenen ongelezen aan [gedaagde] geretourneerd.
11. Thans strikt genomen ten overvloede: anders dan Dexia kwalificeert de kantonrechter de onderhavige overeenkomst van aandelenlease overigens wel als een overeenkomst van huurkoop en dus koop op afbetaling, waarop de bepalingen van de artt. 1:88 en 1:89 BW van toepassing zijn. Kortheidshalve verwijst de kantonrechter naar zijn onder de zoekterm "aandelenlease" reeds gepubliceerde uitspraken op www.rechtspraak.nl en vooral naar de op die databank gepubliceerde Amsterdamse Eegalease-zaak met LJN nr. AQ7412. Er is thans geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen. Dit kan overigens geen verrassing voor Dexia zijn, gelet op de uitdrukkelijke verwijzingen van haar rechtsvoorganger Legio in de eigen bijzondere voorwaarden en eindafrekening naar specifieke wetsartikelen over koop op afbetaling. Ook kan de huwelijkse staat van [gedaagde] bij het aangaan van de WinstVerdriedubbelaar voor Legio geen verrassing zijn geweest, gelet op de tenaamstelling en ondertekening van deze omstreden overeenkomst van aandelenlease.
12. Het verwerend beroep van [gedaagde] op vernietigbaarheid of ongeldigheid van de door haar ondertekende overeenkomst wegens "misleiding" moet falen. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411 en JOR nrs. 238 en 239), is de kantonrechter immers van oordeel dat de overgelegde reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar (nog net) niet als misleidend kan worden aangemerkt en dat het klaarblijkelijke beroep op dwaling of bedrog op deze grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de impliciet gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [gedaagde] te blijven, en zijn er door haar voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die, bedrog dat of misbruik van omstandigheden dat de door [gedaagde] klaarblijkelijk beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
13. De kantonrechter leest in het mondeling antwoord en in de schriftelijke dupliek van [gedaagde] voorts een impliciet beroep dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] is het immers al bij antwoord duidelijk niet eens met de door Dexia ingestelde vorderingen en wijst er bij dupliek nog op dat zij de handelwijze van Dexia niet correct en misleidend acht jegens haar als leek, fulltime moeder en echtgenote en parttime receptioniste. Zij heeft zich laten leiden door de als betrouwbaar en deskundig overkomende brochures van de bank, maar begreep achteraf bezien totaal niet dat zij aandelen leasde met een lening met alle financiële risico's van dien, aldus [gedaagde] uitdrukkelijk bij dupliek. De kantonrechter zal Dexia om redenen van proceseconomie niet meer in de gelegenheid stellen daarop alsnog inhoudelijk te reageren, gelet op de door de behandelend kantonrechters van de Haagse rechtbank reeds ingezette, aan Dexia inmiddels genoegzaam bekende algemene lijn in de vele andere Dexia-zaken en op het terzake door Dexia ingenomen andersluidende algemene standpunt zoals aan de kantonrechter welbekend uit diezelfde vele andere Dexia-zaken.
14. De kantonrechter stelt ook in deze zaak voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia en haar rechtsvoorgangers gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens onder meer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld met een hefboomwerking - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
15. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), alsmede vooral de recente uitspraak van de gezaghebbende Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005 (LJN AS4115, nog niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl maar al wel op www.dsi.nl onder KCHB nr. 91) is de kantonrechter van oordeel dat de rechtsvoorganger van Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan de artikelen 25, 28 en 33 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. De rechtsvoorganger van Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Legio worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden riskante product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen.
16. Niet gesteld, gebleken of aannemelijk is dat de rechtsvoorganger van Dexia zich in dit geval in enig opzicht van haar hiervoor bedoelde bijzondere zorgplichten jegens [gedaagde] heeft gekweten, en daarom slaagt het verweer in zoverre. Over de eigen toenmalige financiële omstandigheden en beleggingservaring stelt [gedaagde] welbeschouwd slechts dat zij een leek was die de financiële risico's en de juridisch-financiële constructie niet begreep. Uit niets blijkt dat Legio zich in de financiële en persoonlijke omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met haar afsloot, alsmede hoe [gedaagde] een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Legio of Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. Voorts is de geproduceerde brochure over de relatief complexe structuur en het wezen van de WinstVerDriedubbelaar - beleggen met geleend geld met hefboomwerking, met het risico van een restschuld bovenop het verlies van de inleg bij relevante koersdalingen - bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals klaarblijkelijk ook [gedaagde]. Door al deze nalatigheden is Legio tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplicht die haar jegens [gedaagde] betaamt en mitsdien is Dexia aansprakelijk uit onrechtmatige daad voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
17. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag of naïviteit heeft [gedaagde] immers in het risico van een negatieve afloop - waarop zij gezien de overgelegde brochure door Legio wel, zij het zeer summier en in zeer versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde financiële product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen en daarna aan Legio te retourneren, hoewel zij de aard en risico's van de daarmee aangegane verplichtingen jegens Legio klaarblijkelijk niet of nauwelijks besefte. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met voormelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
18. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle (summier gebleken) omstandigheden van het geval, gelet op art. 6:101 BW en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat het voor risico en rekening van [gedaagde] komende gedeelte daarvan zal worden beperkt tot de in feite door of namens haar betaalde 28 maandtermijnen van in totaal EUR 1.250,48 (zie rov. 5) welke feitelijke inleg zij klaarblijkelijk bereid en in staat was op het spel te zetten, en dat het nadeel voor het overige, zijnde de restschuld van EUR 4.342,92 voor risico en rekening van Dexia als rechtsopvolger van Legio zal moeten blijven.
19. Dit oordeel leidt tot afwijzing van de hoofdvordering van Dexia in eerste aanleg en reeds daarom ook tot afwijzing van de daaraan verbonden nevenvorderingen. Een tegenvordering (eis in reconventie) is in het mondeling antwoord van [gedaagde] niet te lezen. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, gelet op art. 238 Rv evenwel begroot op nihil nu Kaffa bij de kantonrechter in persoon en dus zonder gemachtigde heeft geprocedeerd alsmede geen griffierecht verschuldigd is.
- wijst de vorderingen van Dexia op [gedaagde] af;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten van [gedaagde], tot heden evenwel begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2005 in het bijzijn van de griffier.