RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 436485 / 04-16773
8 februari 2005
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
geopposeerde en eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
opposante en gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr O.H.A. Mo-Ajok.
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier in deze naar hem door de sector civiel van deze rechtbank bij incidenteel vonnis van 21 juli 2004 verwezen zaak. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is enige tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote stroom Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld.
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV. Deze rechtsvoorganger wordt hierna aangeduid als "Labouchere" (en ook wel als "Dexia"). Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Labouchere getreden.
3. Door tussenkomst van de heer Mohan van de cliëntenremisier Borghveste CV heeft de in april 1975 geboren [gedaagde] door ondertekening op of omstreeks 13 maart 2000 met Labouchere onder contractnummer 21682771 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "Capital Effect". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 240 maanden (20 jaar) waarbij [gedaagde] van Labouchere een door Labouchere te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van omgerekend EUR 108.768,- bestaande uit het aankoopbedrag van EUR 42.497,62 en EUR 66.270,38 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde totale leasesom (terug)betalen in 240 maandelijkse termijnen van elk EUR 453,20. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease.
4. [gedaagde] is op enig moment ondanks herhaalde sommaties gestopt met het betalen van voormelde maandtermijnen aan Labouchere en/of Dexia. Uiteindelijk heeft Dexia wegens die wanbetaling de overeenkomst van aandelenlease voortijdig beëindigd en [gedaagde] na verkoop van de geleasde aandelen de eindafrekening per 26 februari 2003 gepresenteerd, die erop neerkomt dat [gedaagde] in hoofdsom nog EUR 5.752,83 aan Dexia zou dienen te betalen. Ondanks herhaalde sommaties is dit bedrag onbetaald gebleven.
5. Bij inleidende dagvaarding van 21 juli 2003 heeft Dexia in conventie betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde eindafrekening van EUR 5.752,38, vermeerderd met EUR 471,11 aan verstreken vertragingsrente en EUR 788,97 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve EUR 7.012,91 met verdere wettelijke rente en proceskosten. Bij verstekvonnis van 3 september 2003 heeft de sector civiel van deze rechtbank deze vorderingen van Dexia grotendeels toegewezen.
6. [gedaagde] heeft bij verzetdagvaarding van 5 maart 2004 en naderhand in conventie alsnog gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. In reconventie vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat "opposante recht heeft op het saldo van de verkoopopbrengst van de waarden verminderd met het restant van de hoofdsom en (eventueel) achterstallige posten, verhoogd met de wettelijke rente - een en ander op te maken bij staat -". Dexia voert daartegen op haar beurt gemotiveerd verweer dat haar nog brengt tot een voorwaardelijke wijziging van eis in conventie op de voet van art. 6:278 BW.
7. Voor de onderbouwing van voormelde vorderingen in conventie en in reconventie en voor de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar alle relatief omvangrijke wederzijdse gedingstukken met producties. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Niet bestreden is dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen, zodat dit tot uitgangspunt wordt genomen.
8. De kantonrechter verwerpt het vergezochte betoog van [gedaagde], dat erop neerkomt dat de overeenkomst reeds tot stand kwam door het invullen van het aanmeldingsformulier en niet pas door het ondertekenen van de haar voorgelegde overeenkomst. Kortheidshalve wordt verwezen naar de alinea's 34 t/m 42 van de conclusie van 9 juni 2004 van Dexia, welke argumenten door de kantonrechter worden onderschreven. De aan dit verworpen betoog door [gedaagde] verbonden, eveneens vergezochte rechtsgevolgen - voorzover al begrijpelijk - moeten derhalve ook worden verworpen.
9. Naar de kantonrechter begrijpt wenst [gedaagde] zich voorts te beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling aan haar zijde en misbruik van omstandigheden door Dexia. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nr. 410 en JOR nr. 238) en van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN AS4115 en www.dsi.nl onder KCHB nr. 91), is de kantonrechter echter van oordeel dat de gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [gedaagde] behoort te blijven, en zijn er voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die of misbruik van omstandigheden dat de door [gedaagde] klaarblijkelijk beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
10. [gedaagde] heeft voorts uitgebreid aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht in meerdere opzichten heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun potentiële cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
11. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446) alsmede de voormelde recente uitspraak van de gezaghebbende Beroepscommissie DSI van 27 januari jl, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd, en waaraan niet afdoet dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde vaste jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. De cliënt uit de kennelijke doelgroep van Dexia zal juist veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om uit eigen vermogen het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
12. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR 1999 tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
13. Niet gesteld en niet gebleken is dat Dexia zich in enig opzicht van haar hiervoor bedoelde bijzondere zorgplicht heeft gekweten, toen zij de overeenkomst van aandelenlease met de toen 24-jarige [gedaagde] afsloot. Over de eigen financiële omstandigheden, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen stelt [gedaagde] (slechts) in algemene zin bij conclusie van 21 juli 2004, dat zij destijds onvoldoende draagkracht had en voorts geen inzicht in en ervaring met beleggen en/of financieel-juridische constructies als de onderhavige, nu zij meende van voornoemde tussenpersoon Mohan te hebben begrepen dat zij een fiscaal lucratief spaarplan met Labouchere afsloot als aanvulling op haar pensioen. [gedaagde] stelt voorts dat dit contract haar is aangepraat door de tussenpersoon Mohan van Borghveste BV, zonder dat zij bij de ondertekening van het aanvraagformulier en de overeenkomst beschikte over de door Dexia geproduceerde brochure met het nadere informatiemateriaal over deze overeenkomst van aandelenlease. Nu Dexia dit bij haar conclusie van 23 november 2004 niet of onvoldoende heeft weersproken, staat dit vast.
14. Uit niets blijkt dat (de rechtsvoorganger van) Dexia zich zelf heeft verdiept in dit gebrek aan draagkracht en in het evidente gebrek aan inzicht in en ervaring met dit soort financiële constructies bij [gedaagde]. Dexia heeft zich er klaarblijkelijk in het geheel niet van vergewist of deze verstrekkende overeenkomst wel paste in de financiële situatie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring van [gedaagde], en hoe deze de maandtermijnen van in totaal maar liefst EUR 108.768,- met het risico van koersverliezen realiter zou kunnen dragen. Voorts moet gelet op het voorgaande worden geoordeeld dat Dexia in dit geval ook haar specifieke informatieplicht ex art. 33 NR 1999 jegens [gedaagde] onvoldoende is nagekomen. Door al deze eigen nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplichten die zij jegens [gedaagde] in acht had te nemen. Uit dien hoofde is Dexia uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
15. Opmerking verdient dat Dexia zich, anders dan zij lijkt te willen betogen, ten deze rechtens niet kan verschuilen achter voormelde tussenpersoon Mohan van Borghveste CV, daargelaten de vraag voor wie deze tussenpersoon nu precies is opgetreden. Het naleven van voormelde bijzondere zorgplichten als bank is Dexia's eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dexia moet zelf toezien op een tijdige adequate en specifieke voorlichting aan en specifieke informatie over haar potentiële afnemers, ook al brengt zij het effectenlease-product via tussenpersonen op de markt (vgl. de klachtencommissie DSI NJF 2004 nr. 446 en de voormelde recente uitspraak van de Commissie van Beroep DSI).
16. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze voor haar riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag of naïviteit heeft zij zich immers als volwassene laten overhalen om haar handtekening te zetten onder dit contract, hoewel zij de aard en de risico's van de daarmee aangegane verplichtingen klaarblijkelijk in het geheel niet besefte. Ook zag zij hierin blijkbaar geen aanleiding om van de transactie af te zien of om tenminste eerst nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als onervaren en niet draagkrachtig consument.
17. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval, gelet op art. 6:101 BW en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat 20 % ervan voor risico en rekening komt van [gedaagde] en 80 % voor risico en rekening van Dexia. Het in aanmerking te nemen nadeel bestaat in dit geval uit de eindafrekening van in hoofdsom EUR 5.752,83, waarvan 20% voor rekening komt van [gedaagde]. Onder vernietiging van het verstekvonnis is in conventie dus slechts toewijsbaar EUR 1.150,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van verzuim, dat is gelet op de geproduceerde sommatiebrief van 25 juni 2003 van GGN Incasso BV 1 juli 2003. Niet is betwist en genoegzaam is voorts gebleken dat Dexia relevante buitengerechtelijke kosten heeft gemakt, die gelet op het staffeltarief kantonrechters en op de uiteindelijk toewijsbare hoofdsom slechts toewijsbaar zijn tot een bedrag van EUR 323,68 inclusief BTW, waarmee het totaal in conventie komt op EUR 1.474,25.
18. De door [gedaagde] nog gevorderde, althans ingeroepen ontbinding van de overeenkomst van aandelenlease wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Ook indien de schending van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase al als wanprestatie kan worden gekwalificeerd, zouden de gevolgen van een dergelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dienen te worden bepaald en zou de beslissing op dat punt niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
19. Het door [gedaagde] in reconventie gevorderde moet na het voorgaande en gelet op de inhoud van haar gedingstukken als onbegrijpelijk geformuleerd, althans onvoldoende onderbouwd en zonder rechtens nog te respecteren belang worden afgewezen.
20. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven, inclusief de voorwaardelijke wijziging van eis in conventie nu de daaraan door Dexia verbonden voorwaarde (vernietiging of ontbinding van de overeenkomst) zich niet voordoet. In deze procedure staat niet ter beoordeling van de kantonrechter of en in hoeverre Dexia en/of [gedaagde] eventueel nog regres hebben op de tussenpersoon Borghveste CV.
21. Nu beide partijen over en weer op punten van niet ondergeschikte betekenis in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, met uitzondering van het door [gedaagde] door toedoen van Dexia nodeloos betaalde griffierecht van EUR 288,- bij de sector civiel, nu de onderhavige overeenkomst inderdaad moet worden aangemerkt als een overeenkomst van huurkoop zodat Dexia de zaak had moeten aanbrengen bij de sector kanton alwaar gedaagden geen griffierecht verschuldigd zijn.
De kantonrechter, recht doende in verzet in conventie en in reconventie:
- vernietigt het verstekvonnis van 3 september 2003 tussen partijen gewezen door de sector civiel van deze rechtbank onder rolnummer 03-2087 en ontheft [gedaagde] van de daarin jegens haar uitgesproken veroordelingen, en opnieuw recht doende:
- veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te betalen een bedrag van EUR 1.474,25, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 1.150,57 vanaf 1 juli 2003 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Dexia tot betaling van EUR 288,- aan [gedaagde] voor nodeloze proceskosten als vermeld in rov. 21, en compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie voor het overige aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- verklaart dit vonnis tot zover zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het door Dexia in conventie meer of anders gevorderde alsmede het in reconventie door [gedaagde] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2005 in het bijzijn van de griffier.