ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3457

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757450-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Rossum
  • A. van der Veen
  • M. Spliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot zware mishandeling op het Spuiplein

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 21 juni 2004 op het Spuiplein in 's-Gravenhage het slachtoffer met meerdere messteken om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft het slachtoffer ongemerkt van achteren benaderd en op brutale wijze inbreuk gemaakt op het recht op leven. Daarnaast heeft de verdachte enkele maanden eerder een andere persoon met een mes in het gezicht gestoken, waarbij het slachtoffer gelukkig geen ernstig letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en poging tot zware mishandeling, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en 6 maanden.

Tijdens de rechtszitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. Er was geen bewijs dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het rapport van de Psychiatrische Observatiekliniek, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, maar dat deze stoornis niet van invloed was op zijn toerekeningsvatbaarheid ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat de gepleegde feiten ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers en de rechtsorde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, omdat de ernst van de feiten niet voldoende tot uitdrukking kwam in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere telastgelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van moord en poging tot zware mishandeling gehandhaafd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757450-04
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 8 april 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar [geboortejaar],
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 maart 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.H. Westendorp, advocaat te
's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Ten Have heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair, subsidiair en 3 primair, subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien hij handelde uit noodweer dan wel noodweerexces.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen door met het mes te steken, omdat anders het slachtoffer een mes of schroevendraaier zou hebben getrokken. Ter onderbouwing van deze lezing wijst de raadsman op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], waaruit zou volgen dat verdachte niet onmiddellijk met het mes zou hebben gestoken, maar dat er een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer aan is voorafgegaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Noch uit het procesdossier, noch uit het ter terechtzitting verhandelde is op enigerlei wijze aannemelijk geworden dat er sprake was van een situatie waarin verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen, dan wel waarin hij redelijkerwijs kon denken dat die verdediging noodzakelijk was. Geen van de getuigenverklaringen biedt enig aanknopingspunt voor de stelling van de verdediging dat het slachtoffer enige handeling heeft verricht die als bedreigend of aanvallend zou zijn op te vatten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 juni 2004 schuldig gemaakt aan moord. Verdachte heeft op het Spuiplein het slachtoffer, nadat hij deze ongemerkt van achteren was genaderd, onverhoeds met meerdere messteken om het leven gebracht. Verdachte heeft aldus op brutale wijze inbreuk gepleegd op het hoogste goed dat het strafrecht beoogt te beschermen, te weten recht op leven. Verdachte heeft daarmee onherstelbare schade veroorzaakt, ook voor de nabestaanden. De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt.
Voorts heeft verdachte een aantal maanden eerder op het Spuiplein een persoon met een mes in zijn gezicht gestoken. Dat het slachtoffer hier geen ernstig letsel aan over heeft gehouden is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum te Utrecht, gedateerd 9 maart 2005, opgemaakt en ondertekend door F.R. Kruisdijk, psychiater te Utrecht en A.J. de Groot, psycholoog te Utrecht. Het advies van dit rapport luidt als volgt.
Verdachte is een man met een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en theatrale trekken zonder een psychiatrisch toestandsbeeld. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van de observatie en, retrospectief, ten tijde van het telastgelegde onder 1, 2 en 3. Binnen zijn persoonlijkheidsstoornis staan dwingendheid, egocentrisme, overmatige krenkbaarheid, angst, wantrouwendheid, een gebrek aan empathie, een zwak geweten en de krampachtige sociaal wenselijke verhulling van deze persoonlijkheidskenmerken op de voorgrond. Verdachte had evenwel gedurende de periode voorafgaand aan het feit ook gezondere gedragsalternatieven kunnen bedenken dan met een mes de confrontatie te zoeken.
Verdachtes persoonlijkheidsproblematiek kan niet in verband worden gebracht met het telastgelegde onder 1, reden waarom het onderzoekend team concludeert tot volledige toerekeningsvatbaarheid.
Dit laatste geldt ook ten aanzien van feit 2 en 3.
Vanuit de observatie in het PBC kan nog opgemerkt worden dat krenkingen niet als vanzelf leiden tot een vermindering van de impulscontrole en agressiedoorbraken bij verdachte.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie het onder 3 primair telastgelegde wel bewezen acht, onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
MOORD;
ten aanzien van feit 3 primair:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 JAREN en 6 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 22 juni 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 25 juni 2004,
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Rossum, voorzitter, Van der Veen en Spliet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2005.
Mr Van Rossum is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.