ECLI:NL:RBSGR:2005:AT4357

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/4202 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Blok-Bitter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid als arts voor een Iraanse aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 maart 2005 uitspraak gedaan over de weigering van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een verklaring van vakbekwaamheid als arts af te geven aan eiseres, een Iraanse nationaliteit, die in Iran geneeskunde heeft gestudeerd. Eiseres heeft in de periode van 1985 tot 1992 geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit Shahid Beheshti in Teheran en heeft haar artsdiploma behaald in 1992. Na haar studie heeft zij als huisarts en internist gewerkt, maar haar aanvraag voor inschrijving in het BIG-register werd afgewezen omdat de Minister van oordeel was dat haar opleiding niet gelijkwaardig was aan de Nederlandse opleidingseisen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister zich bij zijn besluit heeft gebaseerd op adviezen van de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) en de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC). Eiseres stelde dat haar opleiding en werkervaring voldoende waren om te voldoen aan de eisen voor inschrijving in het BIG-register, maar de rechtbank oordeelde dat de Minister in redelijkheid kon concluderen dat de vakbekwaamheid van eiseres niet gelijkwaardig was aan die van een Nederlandse arts.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de waardering van haar opleiding en de werkervaring, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had geweigerd om een verklaring van vakbekwaamheid af te geven, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte het belang van het handhaven van de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/4202 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 6 mei 2002 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een verklaring van vakbekwaamheid als arts, teneinde in het in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bedoelde register van artsen te kunnen worden ingeschreven.
Bij brieven van 21 juni 2002 en 11 september 2002 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat bij de aanvraag nog een aantal gegevens ontbreekt, waaronder die met betrekking tot werkervaring. Eiseres is in de gelegenheid gesteld de ontbrekende documenten alsnog in te zenden.
Bij brief van 1 november 2002 heeft eiseres een deel van de gevraagde gegevens verstrekt. Zij heeft voorts aan verweerder meegedeeld dat niet alle gevraagde documenten kunnen worden overgelegd, omdat zij deze stukken tijdens haar vlucht uit Iran niet heeft kunnen meenemen.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn haar verzoek niet in behandeling te nemen, omdat essentiële gegevens ontbreken.
Op 21 januari 2003 heeft een zienswijzegesprek tussen medewerkers van verweerder en eiseres plaatsgevonden. Verweerder heeft naar aanleiding van dit gesprek de aanvraag van eiseres alsnog in behandeling genomen.
Bij besluit van 27 januari 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 maart 2003 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2003, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum en van gronden voorzien bij brief van 25 november 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 22 december 2003 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 12 januari 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.A. van Harmelen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Stoop en mr. D.P. de Waal.
Standpunten van partijen
Eiseres, van Iraanse nationaliteit, heeft aangevoerd dat zij in de periode van 1985 tot 1992 geneeskunde heeft gestudeerd aan de Universiteit Shahid Beheshti te Teheran, Iran. Zij heeft in 1992 haar artsdiploma behaald. In de jaren 1992 tot 1994 heeft zij full-time als huisarts gewerkt. In de periode van 1994 tot 1997 heeft zij aan dezelfde universiteit een opleiding tot internist gevolgd, welke specialisatie zij met succes heeft afgerond. In 1997 heeft zij full-time gewerkt als internist. In de periode van 1998 tot en met 2000 heeft zij gewerkt als arts en als internist in een eigen praktijk. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij, nu haar niveau nagenoeg gelijkwaardig is aan dat in Nederland, (geclausuleerd) kan worden ingeschreven in het BIG-register. Eiseres heeft met het volgen van deze specialistische opleiding en met haar werkervaring in Iran gedurende viereneenhalf jaar, het verschil in opleidingsniveau gecompenseerd.
Verweerder is ten onrechte afgegaan op de algemene adviezen van de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV). Hiermee is onvoldoende een individuele afweging gemaakt, hetgeen in strijd is met de Richtlijn compensatie buitenslands gediplomeerde artsen (de Richtlijn). De door verweerder gehanteerde studievergelijkingen zijn als willekeurig te bestempelen, nu dezelfde opleiding aan hetzelfde instituut in de ene vergelijking op vier jaar en in de andere vergelijking op vijf jaar wordt gewaardeerd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het diploma van eiseres op vier jaar is gewaardeerd. Bovendien verschilt de situatie van eiseres van die in de gebruikte studievergelijkingen, aangezien eiseres ook nog een specialisatie heeft gevolgd én relevante werkervaring heeft opgedaan. De combinatie van basisopleiding, specialisatie en werkervaring zouden op zijn minst moeten leiden tot een waardering op vijf jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland.
Verweerder is voorts buiten zijn bevoegdheid getreden door vast te stellen dat de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) zou oordelen dat de door eiseres gevolgde specialisatie niet als (nagenoeg) gelijkwaardig zou worden beschouwd.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wettelijk kader
De beroepsmatige uitoefening van de geneeskunst in Nederland is voorbehouden aan artsen die zijn ingeschreven in het in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG bedoelde register van artsen. Verweerder is bevoegd om, binnen de grenzen van deze wet, op een aanvraag tot inschrijving in het register te beslissen. Artikel 6 van de Wet BIG bepaalt onder meer dat de inschrijving wordt geweigerd, indien de aanvrager niet voldoet aan de in Hoofdstuk III van deze wet bedoelde opleidingseisen.
Ingevolge artikel 18 van de Wet BIG wordt, om in het register van artsen te kunnen worden ingeschreven, het bezit vereist van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. Dit betreft degene die het Nederlandse artsdiploma heeft behaald. Aan een buitenlands gediplomeerde wordt, indien hij onderdaan is van een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, de inschrijving in het register niet geweigerd indien hij een diploma of getuigschrift bezit, dat wordt genoemd in de krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, van de Wet BIG vastgestelde Regeling aanwijzing buitenlandse diploma’s gezondheidszorg. Een zodanig diploma of getuigschrift geldt als een bewijs van vakbekwaamheid dat geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan het Nederlandse artsdiploma.
Een buitenlands gediplomeerde die niet aan deze voorwaarden voldoet kan, teneinde in aanmerking te worden gebracht voor inschrijving in bovengenoemd register voor artsen, bij verweerder een verklaring aanvragen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de Wet BIG, een zogenaamde verklaring van vakbekwaamheid. Deze verklaring houdt in dat tegen de inschrijving in het register van artsen, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, voor wat betreft de vakbekwaamheid geen bedenkingen bestaan. Bij de afgifte van een dergelijke verklaring kan verweerder op grond van artikel 41, derde lid, aan de inschrijving in het register beperkingen stellen, de zogenaamde geclausuleerde inschrijving. Artikel 41, vierde lid, van de Wet BIG bepaalt dat, behoudens in bijzondere gevallen, een ongeclausuleerde verklaring slechts kan worden afgegeven indien het door de verzoeker in het buitenland verkregen getuigschrift naar het oordeel van verweerder kan gelden als bewijs van verworven vakbekwaamheid die de in het eerste lid, onder a, bedoelde gelijkwaardigheid (dat wil zeggen de gelijkwaardigheid aan het Nederlandse artsdiploma) bezit.
Verweerder heeft met betrekking tot de behandeling van verzoeken om een vakbekwaamheidsverklaring beleid vastgesteld, neergelegd in de 'Circulaire verklaring omtrent de vakbekwaamheid van buitenslands gediplomeerden volksgezondheid' van 29 juli 1998 (Stcrt. 1998, 141; hierna: de circulaire).
Blijkens de circulaire onderzoekt verweerder of de vakbekwaamheid van de aanvrager, gezien zijn/haar diploma of getuigschrift, eventuele specialisatie en eventuele beroepservaring, gelijkwaardig kan worden geacht aan de vakbekwaamheid van de in Nederland gediplomeerde beoefenaar van het overeenkomstige beroep.
Uit de circulaire blijkt voorts dat verweerder zich ten aanzien van het al dan niet afgeven van een verklaring omtrent de vakbekwaamheid kan laten adviseren door de CBGV. In de circulaire is omtrent deze advisering het volgende bepaald:
"De commissie baseert haar advies primair op aan haar overgelegde documenten en desgewenst op de diplomawaardering door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC) of van de Vereniging Landelijke Organen Beroepsonderwijs (COLO) over de door de aanvrager genoten opleiding. De commissie zal, indien nodig, referenties over hem/haar inwinnen en/of hem/haar uitnodigen voor een gesprek.
De commissie beoordeelt de vakbekwaamheid op basis van het getuigschrift van de buitenslands gediplomeerde, zo nodig mede in het licht van opgedane werkervaring en eventuele medische specialisatie, of in het licht van opgedane werkervaring en eventuele kennis- en/of vaardighedentoets. De buitenslands gediplomeerde kan worden uitgenodigd deze toets af te leggen indien de overgelegde stukken voor de beoordeling inzake niet gelijkwaardigheid danwel gelijkwaardigheid onvoldoende aanknopingspunten geven. De kosten voor het deelnemen aan een toets, waartoe de betrokkene overigens niet verplicht kan worden, zijn voor rekening van de aanvrager."
De CBGV heeft op 26 februari 1998 de 'Richtlijn compensatie buitenslands gediplomeerde artsen' (de Richtlijn), nadien gewijzigd op 23 maart 1999, vastgesteld. Het doel van de Richtlijn is inzichtelijk te maken hoe de CBGV tot haar adviezen komt, waarbij al dan niet sprake is van geheel of gedeeltelijke compensatie. In de Richtlijn is onderscheid gemaakt naar gelang het niveau van de opleiding van de aanvrager vergelijkbaar is met vier dan wel vijf jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland. In de Richtlijn is onder meer het volgende bepaald:
“A. Een aanvrager heeft een opleiding gevolgd die volgens de Nuffic op het niveau is van vier jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland en de commissie stemt in met deze waardering.
Compensatie door werkervaring
Compensatie door alleen werkervaring is niet mogelijk omdat de aanvrager heeft gewerkt vanaf een niet gelijkwaardig opleidingsniveau.
Compensatie door specifieke (“medisch specialistische”) opleiding
De aanvrager heeft een opleiding tot geneeskundige gevolgd en daarna een specifieke opleiding volledig afgerond die de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC), de Sociaal geneeskundige Registratie Commissie (SGRC) of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) als (nagenoeg) gelijkwaardig beschouwt aan een Nederlandse specialisatie. De MSRC, SGRV of de HVRC is tevens bereid de aanvrager een beoordelingsstage van maximaal één jaar aan te bieden om te bezien of betrokkene in dat jaar als specialist geregistreerd kan worden.
In die situatie zal de CBGV aan de minister adviseren de aanvrager een verklaring van vakbekwaamheid af te geven met de volgende clausule: De aanvrager kan geclausuleerd worden ingeschreven in het BIG-register ten einde een beoordelingsstage van de MSRC, SGRC of de HVRC te volgen. Deze geclausuleerde inschrijving kan worden geëffectueerd wanneer bekend is waar de beoordelingsstage zal plaatsvinden, wie de supervisor is en de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport goedkeuring heeft gegeven aan onderliggende supervisie-overeenkomst.
B. Een aanvrager heeft een opleiding gevolgd die volgens de Nuffic op het nivaeu is van vijf jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland en de commissie stemt in met deze waardering.
1. Compensatie door werkervaring
Compensatie door werkervaring (buiten Nederland) kan alleen wanneer er sprake is van recente (niet langer dan vijf jaar geleden) en gevarieerde werkervaring op voldoende hoog wetenschappelijk niveau als geneeskundige die vijf jaar of langer heeft geduurd. (op basis van full-time werken).
Een dergelijke compensatie kan zijn bereikt:
- door werken in een huisartsenpraktijk die vergelijkbaar is met een Nederlandse praktijk (bijvoorbeeld als General Practitioner in het Verenigd Koninkrijk).
- Indien de aanvrager kan aantonen dat hij ook in een land van de Europese Economische Ruimte een opleiding heeft gevolgd en afgerond (…).
- Indien de aanvrager kan aantonen dat hij vijf jaar tenminste halftijd’s als docent/arts in een klinische afdeling werkzaam is geweest bij een Universiteit, warvan de Nuffic en de CBGV hebben geoordeeld dat de daar gevolgde opleiding leidt tot een WO niveau van tenminste vijf jaren geneeskunde.
De CBGV zal dan aan de minister adviseren een verklaring van vakbekwaamheid af te geven inhoudende dat de aanvrager het niveau heeft bereikt dat nagenoeg gelijkwaardig is aan dat van een Nederlandse arts. Op grond daarvan kan betrokkene geclausuleerd worden ingeschreven in het BIG-register. Dit betekent dat de aanvrager voor maximaal 2 jaar als arts kan werken onder supervisie.
2. Compensatie door specifieke (“medisch specialistische”) opleiding
De aanvrager heeft een opleiding tot geneeskundige gevolgd en daarna een specifieke opleiding volledig afgerond die de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC), de Sociaal Geneeskundige Registratie Commissie (SGRC) of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) als (nagenoeg) gelijkwaardig beschouwt aan een Nederlandse specialisatie. De MSRC, SGRV, of de HVRC is tevens bereid de aanvrager een beoordelingsstage van maximaal één jaar aan te bieden om te bezien of betrokkene na dat jaar als specialist geregistreerd kan worden.
In die situatie zal de CBGV aan de minister adviseren de aanvrager een verklaring van vakbekwaamheid af te geven met de volgende clausule: De aanvrager kan geclausuleerd worden ingeschreven in het BIG-register ten einde een beoordelingsstage van de MSRC, SGRC of de HVRC te volgen. Deze geclausuleerde inschrijving kan worden geëffectueerd wanneer bekend is waar de beoordelingsstage zal plaatsvinden, wie de supervisor is. De supervisieovereenkomst behoeft hieraan voorafgaand de goedkeuring van de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport.”
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat eiseres niet voldoet aan de in Hoofdstuk III van de Wet BIG gestelde opleidingseisen. Derhalve diende verweerder te beoordelen of eiseres op andere wijze voldeed aan de vakbekwaamheidseisen. In dat kader diende verweerder ingevolge artikel 41 van de Wet BIG een onderzoek te verrichten naar de eventuele gelijkwaardigheid van de vakbekwaamheid van eiseres aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid. Daarbij diende, ingevolge het beleid, neergelegd in de circulaire van 29 juli 1998, met name te worden nagegaan of aan eiseres, gelet op een door haar in het buitenland verkregen diploma of getuigschrift, eventuele specialisatie en opgedane beroepservaring, inschrijving kon worden geweigerd.
Gelet op de bewoordingen van artikel 41, vierde lid, van de Wet BIG dient de toetsing door de rechtbank van het oordeel van verweerder over de in artikel 41, eerste lid, van deze wet bedoelde gelijkwaardigheid met terughoudend te geschieden. Derhalve ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vakbekwaamheid van eiseres gezien haar getuigschrift, specialisatie en beroepservaring, niet genoemde gelijkwaardigheid bezit.
Eiseres is niet in staat gebleken om bij haar aanvraag haar getuigschrift/diploma en het programma van de door haar in Iran gevolgde artsopleiding over te leggen, welke stukken verweerder expliciet bij eiseres had opgevraagd. De omstandigheid dat eiseres als asielzoekster niet in staat is genoemde stukken over te leggen dient, hoe spijtig ook voor eiseres, voor haar rekening te worden gelaten. Uit de gedingstukken blijkt dat de CBGV vanwege het ontbreken van deze stukken heeft besloten geen advies over het niveau van de door eiseres genoten opleiding aan verweerder uit te brengen zodat verweerder zich zonder advies van de CBGV van zijn taak heeft moeten kwijten.
Verweerder is er vanuit gegaan dat eiseres, zoals door haar gesteld, de artsopleiding in Iran met goed gevolg heeft afgelegd en heeft voor zijn oordeelsvorming omtrent het niveau van de door eiseres beweerdelijk gevolgde studie geneeskunde gebruik gemaakt van twee adviezen van de CBGV met betrekking tot personen die aan dezelfde universiteit geneeskunde hebben gestudeerd als eiseres, alsmede van een advies van de NUFFIC. De duur van de studie geneeskunde in Iran is door verweerder gesteld op 6 jaar nu de studie geneeskunde volgens de NUFFIC doorgaans 6 jaar bedraagt en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij langer heeft gestudeerd. Verweerder heeft voorts aangenomen dat de studie geneeskunde die eiseres heeft gevolgd naar Nederlandse maatstaven vergelijkbaar is met vier jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde. Weliswaar werd in het verleden, zoals blijkt uit een van de adviezen, de studie nog vergelijkbaar geacht met vijf jaar wetenschappelijk onderwijs maar uit overleg tussen de NUFFIC en de CBGV in 2000 is gebleken dat deze waardering te hoog was en dat de studie gewaardeerd diende te worden op vier jaar wetenschappelijk onderwijs, welk standpunt in het andere advies, waarbij thans aansluiting is gezocht, is gevolgd.
De rechtbank constateert dat verweerder, gelet op het ontbreken van bewijsstukken omtrent de door eiseres gevolgde opleiding en op de afwezigheid van een advies van de CBGV, aansluiting mocht zoeken bij eerder door de CBGV uitgebrachte adviezen in vergelijkbare gevallen.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de twee adviezen van de CBGV op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en/of dat de bevindingen van de CBGV inhoudelijk voor onjuist zouden moeten worden gehouden. Door gebruik te maken van voornoemde adviezen heeft verweerder voorts een individuele afweging gemaakt, zij het dat daarvoor gebruik is gemaakt van reeds bestaande expertise. Niet gezegd kan worden dat verweerder aldus onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat evenmin gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid de studieduur van de door eiseres in Iran gevolgde opleiding heeft kunnen gelijkstellen met vier jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland.
Verweerder heeft voorts geoordeeld dat de werkervaring van eiseres en de door eiseres gevolgde vervolgopleiding het tekort aan niveau van de opleiding van eiseres niet kunnen compenseren. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan de hiervoor genoemde Richtlijn die de CBGV bij haar advisering gebruikt, hetgeen door de rechtbank niet onredelijk wordt geacht. Blijkens deze Richtlijn is in het geval een aanvrager een opleiding heeft gevolgd die vergelijkbaar is met vier jaar wetenschappelijk onderwijs geneeskunde in Nederland, zoals in de situatie van eiseres aan de orde is, compensatie door alleen werkervaring niet mogelijk omdat de aanvrager heeft gewerkt vanaf een niet gelijkwaardig opleidingsniveau. Verweerder heeft overeenkomstig het bepaalde in de Richtlijn geconcludeerd dat eiseres geen compensatie kan bereiken door werkervaring. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerders beslissing dienaangaande geen stand kan houden.
Voorts is blijkens de Richtlijn compensatie door specifieke (“medisch specialistische”) opleiding alleen mogelijk in de situatie waarin de aanvrager na zijn opleiding tot geneeskundige een specifieke opleiding heeft afgerond die de MSRC, de SGRC of de HVRC als (nagenoeg) gelijkwaardig beschouwt aan een Nederlandse specialisatie en de betreffende commissie bereid is de aanvrager een beoordelingsstage van maximaal één jaar aan te bieden om te bezien of betrokkene in dat jaar als specialist kan worden geregistreerd. Hoewel de beoordeling van een specialisatie is voorbehouden aan de MSRC heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand vaststond dat de MSRC niet zou concluderen dat de door eiseres gevolgde specialisatie (nagenoeg) gelijkwaardig was aan een Nederlandse specialisatie, nu de specialisatie die eiseres in Iran heeft afgerond slechts drie jaar in beslag nam, terwijl de specialisatie in Nederland zes jaar duurt, en eiseres de specialisatie heeft uitgeoefend vanaf een niet gelijkwaardig opleidingsniveau.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden van de belangen van eiseres en die van de Nederlandse samenleving, namelijk het handhaven van de kwaliteit van de gezondheidszorg en dat verweerder terecht het algemene belang van de kwaliteit van de gezondheidszorg heeft laten prevaleren boven het individuele belang van eiseres.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is te concluderen dat verweerder niet in redelijkheid de afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid als arts aan eiseres heeft kunnen weigeren.
Alhoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke positie waarin eiseres als asielzoekster verkeert is zij van oordeel dat verweerder terecht in deze omstandigheid niet een zodanige bijzondere omstandigheid heeft gezien dat afwijking van het terzake door hem gevoerde beleid geboden was.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C. Blok-Bitter en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.B. Filius.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: